Het Juffenballet, het geheime leven achter het schoolbord

Het Juffenballet, het geheime leven achter het schoolbord

Wat doet een schooljuf als ze niet voor de klas staat? Waar gaat ze dan naartoe? In ‘Juffenballet’ blijkt de koffiekamer de toegangspoort naar een andere wereld. In de maneschijn ontmoet een stel juffen elkaar op een open plek in het bos. Ze stoken fikkie met het huiswerk, brouwen mengsels en maken plannetjes om de schooldirectrice van de troon te stoten. Ze willen strakke regels en prestatiedruk. Kan de nieuwe juf de boel redden?

 

https://www.wilminktheater.nl/educatie/

Leerplankader

Oriënteren
(50 punten)
Onderzoeken
(25 punten)
Uitvoeren
(0 punten)
Evalueren
(25 punten)

De leerling kan objectief kennisnemen van betekenissen die anderen aan muziek geven, waaronder de componist.

De leerling kan muzikale thema’s in muziek van een breed repertoire herkennen en benoemen. De leerling kan met gebruikmaking van klank- en vormaspecten van muziek bewust structuur aanbrengen in zijn composities.

De leerling kan een lied zelfstandig correct zingen. De leerling kan in canon zingen. De leerling kan eenvoudige ritmische en melodische (begeleidings)patronen uitvoeren. De leerling kan adequaat reageren op een inzetgebaar bij canonzingen. De leerling kan bestaande grafisch- en traditioneel genoteerde composities auditief volgen en uitvoeren. De leerling kan tijdens het musiceren luisteren naar anderen en een kwalitatieve bijdrage leveren aan het gezamenlijke muzikale resultaat. De leerling kan (alleen en in groepsverband) een eigen idee of bestaande compositie aan anderen presenteren.

De leerling kan de gemaakte keuzes uit zijn muzikale ideeën en alternatieven toelichten. De leerling kan constructieve feedback geven en van anderen ontvangen. De leerling heeft enig inzicht in de invloed van muziek op mensen door middel van massamedia.

De leerling kan zich binnen de context van het thema of onderwerp openstellen voor dramatisch spel in binnen- en buiten-schoolse situaties met al zijn zintuigen en deze ervaring gebruiken bij zijn eigen dramatisch spel. De leerling kan met anderen een (beschouwings-)gesprek voeren over een voorstelling en er betekenis aangeven.

De leerling kan onderzoek doen naar de spelelementen wie, wat, waar, wanneer, de speltechnieken en spelstijlen. De leerling kan onderwerpen/thema's (bijvoorbeeld uit andere leergebieden) gebruiken als inspiratiebron voor het vormgeven van dramatisch spel. De leerling kan zelfstandig of samen met groepsgenoten een rol of spelsituatie bedenken.

De leerling kan zelf een spelimpuls aandragen en meegaan met het spel van een ander. De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer in spel vormgeven. De leerling kan zijn emoties uitdrukken in spelwerkelijkheid, betekenis geven aan zijn spel en aan zijn uitvoering zeggingskracht geven. De leerling kan een scène spelen met een duidelijke opbouw en spanningsboog. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: tableau vivant, afspreekspel, dialoogspel, toneelspel, tekstspel en improvisatiespel/ inspringspel en kan in zijn spel bewust gebruik maken van de theatrale ruimte, het decor en de attributen. De leerling kan een korte, vaste tekst hanteren en kan zelf onder begeleiding een korte dialoog schrijven. De leerling kan samen met anderen in groepsverband een presentatie geven aan een onbekend publiek en maakt hierdoor theater.

De leerling kan aan de hand van zijn spel de keuzes motiveren die hij met zijn groepje heeft gemaakt. (Wat was je/jullie plan? Wat heb je gebruikt als inspiratiebron? Wat heb je onderzocht? Wat is wel/niet gelukt?) De leerling kan een relatie leggen tussen oplossingen en keuzes in zijn eigen werk en die van anderen, waaronder (semi)professionele kunstenaars. De leerling kan zijn waardering uitspreken voor zijn eigen spel en voor het spel en de ideeën van anderen.

De leerling kan zich openstellen voor (semi) professionele voorstellingen in binnen- en buitenschoolse situaties. Hij ontleent dansinspiratie voor zijn danspresentatie aan het kijken naar dans uit zijn eigen cultuur en uit andere culturen. De leerling kan met anderen een (beschouwings)gesprek voeren over een dansvoorstelling en er verschillende betekenissen aan geven met behulp van de danselementen ruimte, tijd en kracht. Hij kan dit als inspiratiebron gebruiken voor een eigen danspresentatie.

De leerling kan eigen ideeën en beelden bedenken bij de aangeboden dansbeweging. De leerling kan onderzoek doen naar de zeggingskracht van dans binnen de context van het onderwerp/thema. Hij kan met dansbewegingen, gevoelens, ervaringen, situaties en gebeurtenissen uitdrukken.

De leerling kan een reeks van eenvoudige bewegingen/danspassen onthouden en daarbij rekening houden met de maat, de sfeer en de frasering van de muziek. Hij kan daarbij muziek vertalen naar beweging en dans. De leerling kan verschillende manieren van bewegen in een dans laten zien waarbij hij rekening houdt met structuur (herhaling, contrast, articulatie, frasering: danszinnen, begin, midden, eind), ruimte, tijd, kracht, de rolverdeling en de kwaliteit van een beweging. De leerling kan met de danselementen tijd, ruimte, kracht en de kwaliteit van de beweging zeggingskracht geven aan (zijn) dans.

De leerling kan verwoorden hoe het vormgevingsproces van hemzelf en/of zijn groepje is verlopen bij de danspresentatie. De leerling kan zijn eigen keuzes en/of die van zijn groepje motiveren. De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen, waaronder professionals. De leerling kan (onder begeleiding) verbeterpunten aanbrengen in zijn dans na feedback van de groep en/of de leerkracht.