Eindmusical trailer maken

Gaan jullie binnenkort de eindmusical spelen en willen jullie op een eigentijdse manier reclame maken voor de voorstelling?
Of de musical op een toffe manier aankondigen?
Maak dan met je klas een trailer van de musical.

Hoe komt de musical eruit te zien?

Wat zijn de onderwerpen? Welke personages komen erin voor? Kunnen we een cliffhanger bedenken?
Tijdens de workshop maken we een supertof filmpje, als aandenken en digitaal affiche en aankondiging voor de musical.
En ondertussen repeteer je stiekem ook al voor de live musical en kom je meer te weten over het verhaal en de personages.

Oriënteren
De leerkracht ontvangt een brief met daarin een korte voorbereidende opdracht over trailers maken. Door samen met leerlingen voor te bereiden zullen de leerlingen tijdens de workshop een actieve, nieuwsgierige houding hebben. 

Onderzoeken 
In het eerste deel van de workshop onderzoeken we met de leerlingen welke 'ingrediënten' een goede trailer moet hebben en welke momenten uit de musical goed gebruikt kunnen worden in de trailer. Ook wordt er gezocht naar een leuke cliffhanger, een spannend moment om de trailer mee af te sluiten. De vakdocent geeft een aantal personage opdrachten en bekijkt een aantal scènes uit de musical (mits de leerlingen deze al kunnen laten zien). Er wordt een plan gemaakt voor de trailer. Het is goed om te zien hoe de leerlingen meer komen te weten over hun eigen musical, hun eigen verhaal.

Uitvoeren 
In het tweede deel van de workshop filmt de vakdocent de scènes volgens het plan dat gemaakt is tijdens het eerste gedeelte van de workshop.

Evalueren 
Tijdens de workshop evalueert de docent met de leerlingen hoe het filmen is verlopen door continue reflectie. De leerkracht ontvangt de trailer nadat deze is gemonteerd.

Aansluiten op lesprogramma  
De workshop Eindmusical trailer maken sluit aan bij kerndoelen Nederlands (1, 2, 9), Oriëntatie op jezelf en de wereld (37), Kunstzinnige Oriëntatie (54, 55, 56) en Bewegingsonderwijs (58).

Onze workshops worden gegeven door HBO-geschoolde theater- en filmdocenten van de Theatermakerij

Leerplankader

Oriënteren
(10 punten)
Onderzoeken
(10 punten)
Uitvoeren
(70 punten)
Evalueren
(10 punten)

De leerling kan (binnen een inspirerende werkvorm) met aandacht luisteren naar muziek van buiten zijn belevingswereld. De leerling kan de eigen betekenisgeving aan muziek spiegelen aan die van anderen, en staat daarbij open voor andere ideeën.

De leerling kan variaties op thema’s in muziek herkennen en analyseren. De leerling kan variatie als vormprincipe toepassen in zijn composities. De leerling kan zijn muzikale ideeën vormgeven en eventueel verklanken met gebruikmaking van (muziek)technologie. De leerling kan specifieke klankaspecten onderscheiden en die weergeven in passende grafische symbolen.

De leerling kent meerdere canons. De leerling kan eenvoudige ritmische en melodische (begeleidings)patronen spelen binnen meerstemmigheid. De leerling kent de namen en speelwijzen van het schoolinstrumentarium en die van het pop- en (Westerse) klassieke instrumentarium. De leerling kan presenteren met overtuiging.

De leerling kan ontvangen suggesties verwerken in zijn werk(proces). De leerling heeft enig inzicht in de manier waarop muziek het gedrag van mensen kan beïnvloeden.

De leerling kan zijn eigen dramatisch spel afstemmen met de groep en dit gebruiken in een presentatie (zoals een theaterstuk). De leerling kan de verschillende betekenissen die anderen aan theater geven vergelijken met zijn eigen betekenisgeving.

De leerling kan onderzoek doen naar de mogelijke betekenis en de zeggingskracht van spelelementen (wie, wat, waar, wanneer en waarom), speltechnieken en spelstijlen die nodig zijn voor het maken van een scène. Hij kan de opbouw van een toneelstuk (begin, midden, eind en scènes) benoemen. De leerling kan een uitvoeringsplan maken, individueel of samen met anderen, en kan daarbij rekening houden met de criteria van de gegeven opdracht en zijn eigen criteria en/of die van de groep.

De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer en waarom in spel vormgeven. De leerling kan betekenis en zeggingskracht geven aan zijn spel door een duidelijke inzet van speltechnieken, spelstijlen, (vaste) tekst en (gespeelde) emoties. De leerling kan zijn keuzes motiveren en een relatie leggen tussen de scène en de onderzoeksfase. Hij staat daarbij open voor feedback van anderen. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: tableau vivant, afspreekspel, dialoogspel, toneelspel, tekstspel, improvisatiespel/ inspringspel en voordrachtspel en kan de theatrale vormgeving (decor, kostuums) bewust toepassen in een scène of toneelstuk. De leerling herkent bovenstaande spelopdrachten en dramatische werkvormen en kan verschillen benoemen. De leerling kan zelfstandig een dialoog schrijven en kan een voorstelling maken voor een publiek dat gebaseerd is op een zelfgemaakt of bestaand verhaal. De leerling kan in de les of voor (onbekend) publiek met een duidelijke expressie (verbaal en non-verbaal) spelen.

De leerling kan zijn spelkwaliteiten en ontwikkelpunten en die van andere leerlingen benoemen en kan daarbij zijn eigen criteria (en/of die van de groep) vergelijken met de criteria van de opdracht. De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen, waaronder (semi) professionele kunstenaars. De leerling kan de feedback over zijn spel en dat van andere leerlingen uit zijn groepje toepassen in zijn spel.