Vloggen

 

Workshop Vloggen – jouw verhaal voor de camera

Deze workshop is alleen voor kinderen die iets te vertellen hebben! Vloggen is razend populair, maar hoe maak je een vlog die écht leuk is om naar te kijken?

Met speelse drama-oefeningen en creatieve opdrachten oefenen leerlingen in presenteren, acteren en filmen. In groepjes bedenken en maken ze hun eigen vlog: over tiktokken, een proefwerk of iets totaal onverwachts. We nemen camera’s en rekwisieten mee – zodat ieder groepje een spetterende video kan opnemen.


Opbouw van de workshop

Oriënteren
De leerkracht ontvangt vooraf een korte voorbereidende opdracht via LessonUp. Zo komen de leerlingen nieuwsgierig en actief de workshop in.

Onderzoeken
Wat maakt een vlog interessant? Wanneer haak je af als kijker? Samen ontdekken we de ingrediënten van een goede vlog. Leerlingen oefenen met presenteren, hun camerablik en het vormgeven van verschillende onderdelen van hun vlog.

Uitvoeren
In groepjes ontwikkelen de leerlingen hun eigen vlog: ze bedenken het onderwerp, maken een plan en filmen hun video.

Evalueren

Tijdens het filmen reflecteren we voortdurend: wat werkt goed, wat kan beter? De leerkracht ontvangt een afsluitende opdracht om in de klas verder te werken met de vlogtechnieken.


Aansluiting op het lesprogramma

De workshop Vloggen sluit aan bij de kerndoelen:

  • Nederlands (1, 2, 9)

  • Oriëntatie op jezelf en de wereld (37)

  • Kunstzinnige oriëntatie (54, 55, 56)

  • Bewegingsonderwijs (58)

Onze workshops worden gegeven door HBO-geschoolde theater- en filmdocenten van de Theatermakerij.

Leerplankader

Oriënteren
(10 punten)
Onderzoeken
(20 punten)
Uitvoeren
(60 punten)
Evalueren
(10 punten)

De leerling kan zijn eigen dramatisch spel afstemmen met de groep en dit gebruiken in een presentatie (zoals een theaterstuk). De leerling kan de verschillende betekenissen die anderen aan theater geven vergelijken met zijn eigen betekenisgeving.

De leerling kan onderzoek doen naar de mogelijke betekenis en de zeggingskracht van spelelementen (wie, wat, waar, wanneer en waarom), speltechnieken en spelstijlen die nodig zijn voor het maken van een scène. Hij kan de opbouw van een toneelstuk (begin, midden, eind en scènes) benoemen. De leerling kan een uitvoeringsplan maken, individueel of samen met anderen, en kan daarbij rekening houden met de criteria van de gegeven opdracht en zijn eigen criteria en/of die van de groep.

De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer en waarom in spel vormgeven. De leerling kan betekenis en zeggingskracht geven aan zijn spel door een duidelijke inzet van speltechnieken, spelstijlen, (vaste) tekst en (gespeelde) emoties. De leerling kan zijn keuzes motiveren en een relatie leggen tussen de scène en de onderzoeksfase. Hij staat daarbij open voor feedback van anderen. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: tableau vivant, afspreekspel, dialoogspel, toneelspel, tekstspel, improvisatiespel/ inspringspel en voordrachtspel en kan de theatrale vormgeving (decor, kostuums) bewust toepassen in een scène of toneelstuk. De leerling herkent bovenstaande spelopdrachten en dramatische werkvormen en kan verschillen benoemen. De leerling kan zelfstandig een dialoog schrijven en kan een voorstelling maken voor een publiek dat gebaseerd is op een zelfgemaakt of bestaand verhaal. De leerling kan in de les of voor (onbekend) publiek met een duidelijke expressie (verbaal en non-verbaal) spelen.

De leerling kan zijn spelkwaliteiten en ontwikkelpunten en die van andere leerlingen benoemen en kan daarbij zijn eigen criteria (en/of die van de groep) vergelijken met de criteria van de opdracht. De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen, waaronder (semi) professionele kunstenaars. De leerling kan de feedback over zijn spel en dat van andere leerlingen uit zijn groepje toepassen in zijn spel.