Reclamespotjes maken
Hee, het is groen!
Twee kinderen zitten op de achterbank een ijsje te eten. Papa peutert in zijn neus.
Iedereen in de klas ziet van verre aankomen dat dit fout gaat.
In de workshop Reclamespotjes maken leren kinderen bewust kijken naar de beelden die in een reclame worden gebruikt. Hoe maak je mensen binnen 20 seconden nieuwsgierig?
Leerlingen bedenken een product dat zij in hun eigen reclame gaan verkopen, mét een pakkende slogan! We filmen de reclames in de les en zorgen dat de leerkracht deze meteen in de klas kan kijken.
Gaat er iets mis? Even Apeldoorn bellen.
Een leuke les vol (media) wijsheid!
Oriënteren
De leerkracht ontvangt een brief met daarin een korte voorbereidende opdracht over Reclame, die via een link in LessonUp wordt aangeboden. Door samen met leerlingen voor te bereiden zullen de leerlingen tijdens de workshop een actieve, nieuwsgierige houding hebben.
Onderzoeken
In het eerste deel van de workshop onderzoeken we met de leerlingen wat reclame precies inhoudt en wanneer een reclame goed werkt. Wat is er leuk of grappig en wat zijn de verschillen tussen reclames? Hierna onderzoeken we wat je nodig hebt om te acteren in een reclame.
Uitvoeren
In het tweede deel van de workshop ontwikkelen en filmen de leerlingen hun eigen reclame. De leerlingen ontwikkelen zelf een storyboard en bedenken een eigen product waarvoor zij reclame maken. Ze zoeken een locatie in of rond de school en repeteren hun reclame voor er gefilmd wordt.
Evalueren
Tijdens de workshop reflecteert de docent voortdurend met de leerlingen op het spel en de werking daarvan op film. Tijdens het repeteren worden alle gemaakte scènes nabesproken. Daarbij ontvangt de leerkracht in de begeleidende brief instructies voor een passende afsluitende les waarin de klas als vervolgstap een reclame voor de school ontwikkelt.
Aansluiten op lesprogramma
De workshop Reclamespotjes maken en het educatieve programma sluiten aan bij de kerndoelen Nederlands (1, 2, 9), Oriëntatie op jezelf en de wereld (37), Kunstzinnige Oriëntatie (54, 55, 56) en Bewegingsonderwijs (58).
Onze workshops worden gegeven door HBO-geschoolde theater- en filmdocenten van de Theatermakerij
Oriënteren
(0 punten)
Onderzoeken
(0 punten)
Uitvoeren
(0 punten)
Evalueren
(0 punten)
De leerling kan zijn eigen dramatisch spel afstemmen met de groep en dit gebruiken in een presentatie (zoals een theaterstuk). De leerling kan de verschillende betekenissen die anderen aan theater geven vergelijken met zijn eigen betekenisgeving.
De leerling kan onderzoek doen naar de mogelijke betekenis en de zeggingskracht van spelelementen (wie, wat, waar, wanneer en waarom), speltechnieken en spelstijlen die nodig zijn voor het maken van een scène. Hij kan de opbouw van een toneelstuk (begin, midden, eind en scènes) benoemen. De leerling kan een uitvoeringsplan maken, individueel of samen met anderen, en kan daarbij rekening houden met de criteria van de gegeven opdracht en zijn eigen criteria en/of die van de groep.
De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer en waarom in spel vormgeven. De leerling kan betekenis en zeggingskracht geven aan zijn spel door een duidelijke inzet van speltechnieken, spelstijlen, (vaste) tekst en (gespeelde) emoties. De leerling kan zijn keuzes motiveren en een relatie leggen tussen de scène en de onderzoeksfase. Hij staat daarbij open voor feedback van anderen. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: tableau vivant, afspreekspel, dialoogspel, toneelspel, tekstspel, improvisatiespel/ inspringspel en voordrachtspel en kan de theatrale vormgeving (decor, kostuums) bewust toepassen in een scène of toneelstuk. De leerling herkent bovenstaande spelopdrachten en dramatische werkvormen en kan verschillen benoemen. De leerling kan zelfstandig een dialoog schrijven en kan een voorstelling maken voor een publiek dat gebaseerd is op een zelfgemaakt of bestaand verhaal. De leerling kan in de les of voor (onbekend) publiek met een duidelijke expressie (verbaal en non-verbaal) spelen.
De leerling kan zijn spelkwaliteiten en ontwikkelpunten en die van andere leerlingen benoemen en kan daarbij zijn eigen criteria (en/of die van de groep) vergelijken met de criteria van de opdracht. De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen, waaronder (semi) professionele kunstenaars. De leerling kan de feedback over zijn spel en dat van andere leerlingen uit zijn groepje toepassen in zijn spel.