Tori

Tori

 

Tori

Jouw verhaal is je superkracht
Tori is gebaseerd op het bekroonde boek van Brian Elstak i.s.m. Karin Amatmoekrim. 

 Het is een bloedstollend avontuur over de moedige mensenkinderen Cel, Bones en Zi. Hun vader, de reuzenschildpad Jean-Michel, is een echte ‘tori-man’, een verhalenverteller. Als hij vertelt valt de hele wereld stil om te komen luisteren. Ineens rijdt een geblindeerde limo dwars door het verhaal. Het is Vos, die akelige plannen heeft met Jean-Michel. Cel, Bones en Zi gaan op pad om hun vader te helpen. Gewapend met een potloodzwaard waarmee je tekeningen levend maakt, een ijzersterk Colossusschild waarmee je onkwetsbaar bent en een raadselachtige tijgerklauw die je de kracht van honderd tijgers geeft. Zijn ze tegen de handlangers van de kwaadaardige Vos opgewassen?

Hiphop, graphic design én theater
Het werk van beeldend kunstenaar Brian Elstak was te zien in het Stedelijk Museum, siert op albumcovers en hij werkte mee aan videoclips van internationaal bekende hiphopartiesten. Elstak won in 2018 de Zilveren Penseel voor Tori. Schrijver Maarten van Hinte en regisseur Marjorie Boston maken van Elstak’s Tori een spannende voorstelling waarin theater samenkomt met animatie en met live DJ beats. 

Leerplankader

Oriënteren
(50 punten)
Onderzoeken
(25 punten)
Uitvoeren
(0 punten)
Evalueren
(25 punten)

De leerling kan zich binnen de context van een betekenisvol thema of onderwerp openstellen voor beeldende vormgeving en beeldende kunst (autonoom en toegepast). De leerling kan in een beeldbeschouwings-gesprek de betekenis die hij aan beeldende vormgeving en beeldende kunst geeft onderzoeken en een relatie leggen met de middelen die de maker heeft gebruikt zoals beeldaspecten, materialen en technieken. Hij kan daarbij openstaan voor betekenissen die anderen daaraan geven (waaronder de vormgever, kunstenaar).

De leerling kan bronnenonderzoek doen en aspecten van wereldoriëntatie en beeldende vormgeving en beeldende kunst (waaronder cultureel erfgoed ) gebruiken als inspiratiebron voor eigen beeldend werk. De leerling kan binnen de context van het thema/onderwerp gericht experimenteren met beeldaspecten en materialen en technieken en verschillende mogelijkheden uitproberen. De leerling kan onderzoeken volgens welke stappen hij de beeldende opdracht het beste kan uitvoeren. Hij kan daarbij teruggrijpen naar de informatie en de ideeën die hij heeft opgedaan in de oriëntatiefase.

De leerling kan bewuste keuzes maken bij het uitvoeren van de opdracht en aangeven hoe hij gebruik heeft gemaakt van ideeën die hij heeft opgedaan in de onderzoeksfase. De leerling kan zijn keuzes motiveren en daarbij rekening houden met de criteria van de opdracht en zijn eigen criteria. De leerling kan zijn plannen volgens een bepaalde werkvolgorde uitvoeren en daarbij gebruik maken van zijn kennis en inzicht in het gebruik van materialen, technieken en gereedschappen.

De leerling kan vertellen over het verloop van zijn werkproces en daarbij zijn werk vergelijken met de criteria van de opdracht en zijn eigen criteria. De leerling kan zijn waardering uitspreken voor het eigen product en werkproces en dat van anderen. De leerling kan een relatie leggen tussen oplossingen in zijn eigen werk en dat van beeldend vormgevers/kunstenaars en daarbij binnen- en buitenschoolse kunstervaringen betrekken.

De leerling kan zich binnen de context van het thema of onderwerp openstellen voor dramatisch spel in binnen- en buiten-schoolse situaties met al zijn zintuigen en deze ervaring gebruiken bij zijn eigen dramatisch spel. De leerling kan met anderen een (beschouwings-)gesprek voeren over een voorstelling en er betekenis aangeven.

De leerling kan onderzoek doen naar de spelelementen wie, wat, waar, wanneer, de speltechnieken en spelstijlen. De leerling kan onderwerpen/thema's (bijvoorbeeld uit andere leergebieden) gebruiken als inspiratiebron voor het vormgeven van dramatisch spel. De leerling kan zelfstandig of samen met groepsgenoten een rol of spelsituatie bedenken.

De leerling kan zelf een spelimpuls aandragen en meegaan met het spel van een ander. De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer in spel vormgeven. De leerling kan zijn emoties uitdrukken in spelwerkelijkheid, betekenis geven aan zijn spel en aan zijn uitvoering zeggingskracht geven. De leerling kan een scène spelen met een duidelijke opbouw en spanningsboog. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: tableau vivant, afspreekspel, dialoogspel, toneelspel, tekstspel en improvisatiespel/ inspringspel en kan in zijn spel bewust gebruik maken van de theatrale ruimte, het decor en de attributen. De leerling kan een korte, vaste tekst hanteren en kan zelf onder begeleiding een korte dialoog schrijven. De leerling kan samen met anderen in groepsverband een presentatie geven aan een onbekend publiek en maakt hierdoor theater.

De leerling kan aan de hand van zijn spel de keuzes motiveren die hij met zijn groepje heeft gemaakt. (Wat was je/jullie plan? Wat heb je gebruikt als inspiratiebron? Wat heb je onderzocht? Wat is wel/niet gelukt?) De leerling kan een relatie leggen tussen oplossingen en keuzes in zijn eigen werk en die van anderen, waaronder (semi)professionele kunstenaars. De leerling kan zijn waardering uitspreken voor zijn eigen spel en voor het spel en de ideeën van anderen.

De leerling kan zich openstellen voor (semi) professionele voorstellingen in binnen- en buitenschoolse situaties. Hij ontleent dansinspiratie voor zijn danspresentatie aan het kijken naar dans uit zijn eigen cultuur en uit andere culturen. De leerling kan met anderen een (beschouwings)gesprek voeren over een dansvoorstelling en er verschillende betekenissen aan geven met behulp van de danselementen ruimte, tijd en kracht. Hij kan dit als inspiratiebron gebruiken voor een eigen danspresentatie.

De leerling kan eigen ideeën en beelden bedenken bij de aangeboden dansbeweging. De leerling kan onderzoek doen naar de zeggingskracht van dans binnen de context van het onderwerp/thema. Hij kan met dansbewegingen, gevoelens, ervaringen, situaties en gebeurtenissen uitdrukken.

De leerling kan een reeks van eenvoudige bewegingen/danspassen onthouden en daarbij rekening houden met de maat, de sfeer en de frasering van de muziek. Hij kan daarbij muziek vertalen naar beweging en dans. De leerling kan verschillende manieren van bewegen in een dans laten zien waarbij hij rekening houdt met structuur (herhaling, contrast, articulatie, frasering: danszinnen, begin, midden, eind), ruimte, tijd, kracht, de rolverdeling en de kwaliteit van een beweging. De leerling kan met de danselementen tijd, ruimte, kracht en de kwaliteit van de beweging zeggingskracht geven aan (zijn) dans.

De leerling kan verwoorden hoe het vormgevingsproces van hemzelf en/of zijn groepje is verlopen bij de danspresentatie. De leerling kan zijn eigen keuzes en/of die van zijn groepje motiveren. De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen, waaronder professionals. De leerling kan (onder begeleiding) verbeterpunten aanbrengen in zijn dans na feedback van de groep en/of de leerkracht.