Wakkerland (8+)

Een spannende luistervoorstelling waar je middenin zit. Wakkerland is een modern sprookje over een dromerig en moedig kind dat strijdt voor de natuur. In het decor vol visuele verrassingen luistert het publiek via een koptelefoon naar een spannend, theatraal hoorspel waarin Wakkerland tot leven komt.

 

  • Oriënteren:

Vijf dagen voorafgaand aan de voorstelling beginnen de leerlingen met oriënteren aan de hand van het educatiemateriaal dat per post verstuurd wordt. Er komt flessenpost in de klas. De leerlingen maken kennis met de personages en het thema van de voorstelling. 

  • Onderzoeken:

Met het educatiemateriaal onderzoeken de leerlingen op een muzikale manier de zee.

  • Uitvoeren:

De dag van de voorstelling. De leerlingen nemen plaats in het decor en luisteren naar het verhaal van Wakkerland.

  • Evalueren:

Aan de hand van de flessenpost sta je met de leerlingen stil bij het thema van de voorstelling. 

 

Aansluiting op het lesprogramma:
Deze voorstelling past bij diverse thema's zoals thema week water & natuur, Kinderboekenweek, projectweek etc. Meer informatie over de voorstelling: klik hier

Praktisch

  • De voorstelling is een luisterbeleving in een decor voor de middenbouw (groep 5 en 6 van de basisschool).
  • Per voorstelling kunnen 30 leerlingen per keer de voorstelling bijwonen in het decor. De voorstelling kan maximaal 3 keer spelen op een dag en minimaal 2 keer.
  • Om de voorstelling te kunnen spelen is een minimale afmeting van 8m x 6m x 2,8m (l x b x h) noodzakelijk.

 

Voor vragen kunt u contact opnemen met:

Theater Sonnevanck
Rieke Oudejans
telefoon: 053 431 54 00
e-mail: bemiddeling@sonnevanck.nl 


Deze voorstelling is onderdeel van het Compleet Cultuurpakket op Maat van Theater Sonnevanck (klik hier voor meer informatie).

 

Leerplankader

Oriënteren
(30 punten)
Onderzoeken
(30 punten)
Uitvoeren
(30 punten)
Evalueren
(10 punten)

De leerling kan (binnen een inspirerende werkvorm) met aandacht luisteren naar muziek van buiten zijn belevingswereld. De leerling kan de eigen betekenisgeving aan muziek spiegelen aan die van anderen, en staat daarbij open voor andere ideeën.

De leerling kan variaties op thema’s in muziek herkennen en analyseren. De leerling kan variatie als vormprincipe toepassen in zijn composities. De leerling kan zijn muzikale ideeën vormgeven en eventueel verklanken met gebruikmaking van (muziek)technologie. De leerling kan specifieke klankaspecten onderscheiden en die weergeven in passende grafische symbolen.

De leerling kent meerdere canons. De leerling kan eenvoudige ritmische en melodische (begeleidings)patronen spelen binnen meerstemmigheid. De leerling kent de namen en speelwijzen van het schoolinstrumentarium en die van het pop- en (Westerse) klassieke instrumentarium. De leerling kan presenteren met overtuiging.

De leerling kan ontvangen suggesties verwerken in zijn werk(proces). De leerling heeft enig inzicht in de manier waarop muziek het gedrag van mensen kan beïnvloeden.

De leerling kan zijn eigen dramatisch spel afstemmen met de groep en dit gebruiken in een presentatie (zoals een theaterstuk). De leerling kan de verschillende betekenissen die anderen aan theater geven vergelijken met zijn eigen betekenisgeving.

De leerling kan onderzoek doen naar de mogelijke betekenis en de zeggingskracht van spelelementen (wie, wat, waar, wanneer en waarom), speltechnieken en spelstijlen die nodig zijn voor het maken van een scène. Hij kan de opbouw van een toneelstuk (begin, midden, eind en scènes) benoemen. De leerling kan een uitvoeringsplan maken, individueel of samen met anderen, en kan daarbij rekening houden met de criteria van de gegeven opdracht en zijn eigen criteria en/of die van de groep.

De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer en waarom in spel vormgeven. De leerling kan betekenis en zeggingskracht geven aan zijn spel door een duidelijke inzet van speltechnieken, spelstijlen, (vaste) tekst en (gespeelde) emoties. De leerling kan zijn keuzes motiveren en een relatie leggen tussen de scène en de onderzoeksfase. Hij staat daarbij open voor feedback van anderen. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: tableau vivant, afspreekspel, dialoogspel, toneelspel, tekstspel, improvisatiespel/ inspringspel en voordrachtspel en kan de theatrale vormgeving (decor, kostuums) bewust toepassen in een scène of toneelstuk. De leerling herkent bovenstaande spelopdrachten en dramatische werkvormen en kan verschillen benoemen. De leerling kan zelfstandig een dialoog schrijven en kan een voorstelling maken voor een publiek dat gebaseerd is op een zelfgemaakt of bestaand verhaal. De leerling kan in de les of voor (onbekend) publiek met een duidelijke expressie (verbaal en non-verbaal) spelen.

De leerling kan zijn spelkwaliteiten en ontwikkelpunten en die van andere leerlingen benoemen en kan daarbij zijn eigen criteria (en/of die van de groep) vergelijken met de criteria van de opdracht. De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen, waaronder (semi) professionele kunstenaars. De leerling kan de feedback over zijn spel en dat van andere leerlingen uit zijn groepje toepassen in zijn spel.