De drakenklas - een stoere dramales voor kleuters

Een echte dramales voor kleuters

"Dries is een draakje. Hij zit op de drakenschool, waar hij leert hoe hij een grote, gevaarlijke, vliegende, vuurspuwende draak kan worden. Dat gaat hem nog niet al te best af, maar gelukkig krijgt hij hulp van een stoere meid, die hem, als het misgaat met vliegen of vuur spuwen, verzorgt met verbandjes, pilletjes en pleisters. In de laatste klas krijgt Dries als huiswerk "vang een prinses" mee, en ook nu weer komt zijn vriendin hem te hulp. Ze blijkt namelijk een prinses te zijn eentje die genoeg heeft van de pracht en praal van het paleis en liever dokter wil worden. Ze laat zich gewillig schaken door Dries en vormt voortaan samen met hem het perfecte team: een vliegende dokter die zich per draak verplaatst!" 

Aan de hand van het mooie prentenboek "Dries de Draak" beleven de kleuters de verhalen die Dries de Draak meemaakt al spelend. In deze dramales vol beweging en muziek leren de kleuters om korte toneelstukjes te spelen. Net als Dries de Draak leren ze de bewegingen en handelingen die bij het 'draak zijn' horen. Daarbij zijn de vier basisemoties erg belangrijk. Want Dries de Draak is weleens bang, verdrietig, boos en ook blij. Dries is soms ook bang om fouten te maken, het thema faalangst wordt spelenderwijs behandeld. 

 

Leerplankader

Oriënteren
(10 punten)
Onderzoeken
(10 punten)
Uitvoeren
(70 punten)
Evalueren
(10 punten)

De leerling kan zich binnen de context van het onderwerp/thema openstellen voor dramatisch spel in binnen- en buitenschoolse situaties met al zijn zintuigen. De leerling kan gericht kijken en praten over het aangeboden verhaal (zoals een theaterstuk, prentenboek) en elementen uit dit verhaal als inspiratiebron gebruiken voor eigen dramatisch spel.

De leerling kan zijn persoonlijke ervaringen uit het dagelijkse leven vertalen in spelsituaties. De leerling kan onder begeleiding een spelidee aanreiken en meegaan met een spelidee van een ander.

De leerling kan onder begeleiding improviseren op spelimpulsen. De leerling kan de spelelementen wie, wat en waar in spel vormgeven. De leerling kan alleen, of samen met zijn groepsgenoten eenvoudige spelsituaties, rollen en verhalen spelen. Hierbij ligt de nadruk op beweging. De leerling kan actief meespelen met de dramatische werkvormen: (vertel)pantomime, spelen met materialen, teacher in role, tableau vivant en improvisatiespel.

De leerling kan kijken naar en praten over het spel van zichzelf en dat van zijn groepsgenoten. Dit geldt zowel voor zijn spel als voor zijn rol. (Wat heb je gespeeld? Hoe heb je dat gedaan?) De leerling kan verschillende emoties van gespeelde situaties en rollen benoemen. De leerling accepteert en respecteert meningen, ideeën en gevoelens van anderen over zijn eigen spel.