Hé, wie zit er op de WC?

Wie kent ze niet? De hilarische prentenboeken Hé, wie zit er op de wc? en Retteketet! We gaan nog niet naar bed! van Harmen van Straaten. Twee boeken vol humor waarin een jongetje ons meeneemt in zijn wereld van knuffels, die heel nodig naar de wc moeten en allerlei gekkigheden verzinnen om maar niet naar bed te hoeven. Acteur en poppenspeler Alexander Brouwer brengt de prachtige prenten uit beide boeken tot leven in een fysieke theatervoorstelling vol verrassingen en humor.

Oriënteren:
De leerlingen oriënteren a.d.h.v. een klassengesprek. De leerlingen geven antwoord op de vraag: Wie is er al eens eerder in het theater geweest? De leerlingen vertellen over hun eigen ervaring. Zie lesmateriaal.

Onderzoeken:
De leerlingen geven, tijdens het voorlezen van de docent van een van de boeken, antwoord op de vragen: Welk dier wil het eerste naar de wc? En welk dier daarna? Wat zegt Aap? En wat vinden de dieren daarvan? Wat doen de verschillende dieren om hun plas op te houden? Doe jij dat ook wel eens? Hoe ziet dat eruit? Zie lesmateriaal.

Uitvoeren:
De leerlingen bezoeken de voorstellingen in het theater.

Reflecteren:
De leerlingen reflecteren na afloop in de klas in de vorm van een nagesprek. Daarnaast zijn er verschillende verwerkingsopdrachten zoals de ‘WC Race’, de kleurplaat en het zingen van liedjes. Uiteraard kunnen deze opdrachten ook worden gebruikt tijdens het oriënteren en onderzoeken. Zie lesmateriaal.

Leerplankader

Oriënteren
(0 punten)
Onderzoeken
(0 punten)
Uitvoeren
(0 punten)
Evalueren
(0 punten)

De leerling kan aan de hand van een onderwerp/thema/voorstelling ideeën opdoen en dit als inspiratiebron gebruiken voor eigen dramatisch spel.

De leerling kan onderzoek doen naar de spelelementen wie, wat en waar. De leerling kan situaties uit zijn directe leefwereld of uit de media vormgeven in dramatisch spel en een verband leggen tussen een personage en een verhaal. Hij kan daarbij onderscheid maken tussen iemand anders spelen dan zichzelf. De leerling kan meerdere oplossingen bedenken bij het onderzoeken van een opdracht.

De leerling kan door te improviseren zelfstandig en spontaan oplossingen verzinnen. De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar in spel vormgeven. De leerling kan uiterlijke kenmerken van zijn rol bedenken en uitbeelden met gebruik van houding, gebaar, stem en taal. De leerling kan, binnen een gegeven kader, een scène met een duidelijke opbouw van begin – midden – eind voorbereiden en spelen. Hij kan daarbij in overleg met anderen keuzes maken en aangeven hoe hij gebruik heeft gemaakt van ideeën die hij heeft opgedaan in de onderzoeksfase. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: (vertel)pantomime, spelen met materialen, teacher in role, tableau vivant, improvisatiespel, afspreekspel, spiegelspel en dialoogspel uitvoeren en kan daarbij, onder begeleiding, onderscheid maken tussen speel- en publieksruimte. De leerling kan met een groepje een presentatie geven voor de eigen groep en/of een andere voor hem bekende publieksgroep.

De leerling kan vertellen over zijn vormgevingsproces en zijn (groeps-) presentatie en kan benoemen wat zijn rol is in de samenwerking met anderen. Hij kan zijn eigen keuzes onder woorden brengen. De leerling staat open voor feedback van anderen en kan dit waarderen.