Raketje

De voorstelling Raketje gaat over een man die een raket bouwt van 1000 colaflessen. 

Omschrijving activiteit:
1000 colaflessen heeft de man zelf leeggedronken omdat hij niet alleen naar de maan wil maar ook omdat hij naar de maan moet. Zijn vriend Roger is vooruitgegaan en is om één of andere reden niet in staat om terug te keren. Roger moet worden gered. In een hele volle knutselkamer droomt de man zichzelf en het publiek naar die maan toe omdat je groot moet dromen als je heel klein bent.

Het creatieve proces:
Het creatieve proces wordt duidelijk aan de hand van het lesmateriaal. Momenteel is het lesmateriaal nog niet beschikbaar en is het niet mogelijk om het creatieve proces volledig te beschrijven. De leerlingen oriënteren aan de hand van een lesbrief. De oriëntatiefase vindt plaats in de klas en wordt uitgevoerd door de leerkracht. In de fase onderzoeken bezoeken de leerlingen de voorstelling. De leerlingen maken door de voorstelling kennis met de thema's dromen, de maan, het heelal en recycling. Tijdens de fase uitvoeren worden deze thema's meegenomen in de klas en uitgevoerd met een bijpassende opdracht. Het lesmateriaal biedt de leerkracht de inspiratie om zelf een opdracht vorm te geven voor de klas. Ga bijvoorbeeld opzoek in de klas naar materialen om een eigen raket te bouwen of knutsel samen de planeten en de maan. Na afloop evalueert de leerkracht in de klas met de leerlingen tijdens een nagesprek. De leerkracht stelt vragen als: Wat hebben we gezien? Wat heb je gehoord? Wat vond je het mooiste? Wat vond je misschien spannend? 

Leerdoelen:
De voorstelling sluit aan bij de kerndoelen 44 en 45 uit het vakgebied natuur en techniek en 54 uit het vakgebied kunstzinnige oriëntatie. 

Voorafgaand aan de voorstelling ontvangt de ICC’er het lesmateriaal via de mail en stuurt deze door naar de desbetreffende docent. Heb je nog geen lesmateriaal ontvangen? Neem contact op met je ICC’er.  

 

Leerplankader

Oriënteren
(0 punten)
Onderzoeken
(0 punten)
Uitvoeren
(0 punten)
Evalueren
(0 punten)

De leerling kan zich binnen de context van het onderwerp/thema openstellen voor dramatisch spel in binnen- en buitenschoolse situaties met al zijn zintuigen. De leerling kan gericht kijken en praten over het aangeboden verhaal (zoals een theaterstuk, prentenboek) en elementen uit dit verhaal als inspiratiebron gebruiken voor eigen dramatisch spel.

De leerling kan zijn persoonlijke ervaringen uit het dagelijkse leven vertalen in spelsituaties. De leerling kan onder begeleiding een spelidee aanreiken en meegaan met een spelidee van een ander.

De leerling kan onder begeleiding improviseren op spelimpulsen. De leerling kan de spelelementen wie, wat en waar in spel vormgeven. De leerling kan alleen, of samen met zijn groepsgenoten eenvoudige spelsituaties, rollen en verhalen spelen. Hierbij ligt de nadruk op beweging. De leerling kan actief meespelen met de dramatische werkvormen: (vertel)pantomime, spelen met materialen, teacher in role, tableau vivant en improvisatiespel.

De leerling kan kijken naar en praten over het spel van zichzelf en dat van zijn groepsgenoten. Dit geldt zowel voor zijn spel als voor zijn rol. (Wat heb je gespeeld? Hoe heb je dat gedaan?) De leerling kan verschillende emoties van gespeelde situaties en rollen benoemen. De leerling accepteert en respecteert meningen, ideeën en gevoelens van anderen over zijn eigen spel.