Toen mijn vader de nacht in vloog

Toen mijn vader de nacht in vloog

In deze voorstelling volgen we het verhaal van Nour, zij woont in een AZC en haar vader is achtergebleven in het land waar ze is geboren. 

Omschrijving voorstelling:
Nour droomt vaak over haar vader. In haar droom staat haar vader in het licht van de maan en kijkt hij naar de oceaan. Langzaam buigt hij zijn knieën en spreidt zijn armen. Er komen vleugels tevoorschijn. Hij ademt in, zet af en... vliegt. Met (film)beelden, muziek en poppen word je meegenomen op een avontuur voorbij de muren van het AZC, voorbij de grenzen van Nederland, op zoek naar de vader van Nour.

Het creatieve proces:
Het creatieve proces wordt duidelijk aan de hand van het lesmateriaal. Momenteel is het lesmateriaal nog niet beschikbaar en is het niet mogelijk om het creatieve proces volledig te beschrijven. De leerlingen oriënteren aan de hand van een lesbrief. De oriëntatiefase vindt plaats in de klas en wordt uitgevoerd door de leerkracht. In de fase onderzoeken bezoeken de leerlingen de voorstelling. De leerlingen maken door de voorstelling kennis met de thema's multiculturele samenleving, vluchtelingen en het leven in een AZC. Tijdens de fase uitvoeren worden deze thema's meegenomen in de klas en uitgevoerd met een bijpassende opdracht. Het lesmateriaal biedt de leerkracht de inspiratie om zelf een opdracht vorm te geven voor de klas. De voorstelling is een mooi middel om een klassengesprek op gang te brengen. Leerlingen kunnen zich wellicht herkennen in Nour of juist niet. Tijdens een gesprek kunnen de leerlingen Nour inzetten als onderwerp om eigen gedachtes te delen. Na afloop evalueert de leerkracht in de klas met de leerlingen tijdens een nagesprek. De leerkracht stelt vragen als: Wat hebben we gezien? Wat heb je gehoord? Wat vond je het mooiste? Wat vond je misschien spannend? 

Leerdoelen:
De voorstelling sluit aan bij de volgende kerndoelen:

  • Kerndoel 1, vakgebied Nederlands m.b.t. de tule doelen mondeling onderwijs. 
  • Kerndoel 38, vakgebied Oriëntatie op de jezelf en de wereld, mens en samenleving m.b.t. de tule doelen zingeving.
  • Kerndoel 54, vakgebied Kunstzinnige oriëntatie m.b.t. de tule doelen taal en spel. 
  • Kerndoel 56, vakgebied Kunstzinnige oriëntatie m.b.t. de tule doelen beeldende kunst als een aspect van cultureel erfgoed. 4

Deze voorstelling is van dezelfde makers al de voorstelling van afgelopen schooljaar ''Het Mooiste Blauw''.

Voorafgaand aan de voorstelling ontvangt de ICC’er het lesmateriaal via de mail en stuurt deze door naar de desbetreffende docent. Heb je nog geen lesmateriaal ontvangen? Neem contact op met je ICC’er. 

 

Leerplankader

Oriënteren
(0 punten)
Onderzoeken
(0 punten)
Uitvoeren
(0 punten)
Evalueren
(0 punten)

De leerling kan zich binnen de context van een betekenisvol thema of onderwerp openstellen voor beeldende vormgeving en beeldende kunst (autonoom en toegepast). De leerling kan in een beeldbeschouwings-gesprek de betekenis die hij aan beeldende vormgeving en beeldende kunst geeft onderzoeken en een relatie leggen met de middelen die de maker heeft gebruikt zoals beeldaspecten, materialen en technieken. Hij kan daarbij openstaan voor betekenissen die anderen daaraan geven (waaronder de vormgever, kunstenaar).

De leerling kan bronnenonderzoek doen en aspecten van wereldoriëntatie en beeldende vormgeving en beeldende kunst (waaronder cultureel erfgoed ) gebruiken als inspiratiebron voor eigen beeldend werk. De leerling kan binnen de context van het thema/onderwerp gericht experimenteren met beeldaspecten en materialen en technieken en verschillende mogelijkheden uitproberen. De leerling kan onderzoeken volgens welke stappen hij de beeldende opdracht het beste kan uitvoeren. Hij kan daarbij teruggrijpen naar de informatie en de ideeën die hij heeft opgedaan in de oriëntatiefase.

De leerling kan bewuste keuzes maken bij het uitvoeren van de opdracht en aangeven hoe hij gebruik heeft gemaakt van ideeën die hij heeft opgedaan in de onderzoeksfase. De leerling kan zijn keuzes motiveren en daarbij rekening houden met de criteria van de opdracht en zijn eigen criteria. De leerling kan zijn plannen volgens een bepaalde werkvolgorde uitvoeren en daarbij gebruik maken van zijn kennis en inzicht in het gebruik van materialen, technieken en gereedschappen.

De leerling kan vertellen over het verloop van zijn werkproces en daarbij zijn werk vergelijken met de criteria van de opdracht en zijn eigen criteria. De leerling kan zijn waardering uitspreken voor het eigen product en werkproces en dat van anderen. De leerling kan een relatie leggen tussen oplossingen in zijn eigen werk en dat van beeldend vormgevers/kunstenaars en daarbij binnen- en buitenschoolse kunstervaringen betrekken.

De leerling kan objectief kennisnemen van betekenissen die anderen aan muziek geven, waaronder de componist.

De leerling kan muzikale thema’s in muziek van een breed repertoire herkennen en benoemen. De leerling kan met gebruikmaking van klank- en vormaspecten van muziek bewust structuur aanbrengen in zijn composities.

De leerling kan een lied zelfstandig correct zingen. De leerling kan in canon zingen. De leerling kan eenvoudige ritmische en melodische (begeleidings)patronen uitvoeren. De leerling kan adequaat reageren op een inzetgebaar bij canonzingen. De leerling kan bestaande grafisch- en traditioneel genoteerde composities auditief volgen en uitvoeren. De leerling kan tijdens het musiceren luisteren naar anderen en een kwalitatieve bijdrage leveren aan het gezamenlijke muzikale resultaat. De leerling kan (alleen en in groepsverband) een eigen idee of bestaande compositie aan anderen presenteren.

De leerling kan de gemaakte keuzes uit zijn muzikale ideeën en alternatieven toelichten. De leerling kan constructieve feedback geven en van anderen ontvangen. De leerling heeft enig inzicht in de invloed van muziek op mensen door middel van massamedia.

De leerling kan zich binnen de context van het thema of onderwerp openstellen voor dramatisch spel in binnen- en buiten-schoolse situaties met al zijn zintuigen en deze ervaring gebruiken bij zijn eigen dramatisch spel. De leerling kan met anderen een (beschouwings-)gesprek voeren over een voorstelling en er betekenis aangeven.

De leerling kan onderzoek doen naar de spelelementen wie, wat, waar, wanneer, de speltechnieken en spelstijlen. De leerling kan onderwerpen/thema's (bijvoorbeeld uit andere leergebieden) gebruiken als inspiratiebron voor het vormgeven van dramatisch spel. De leerling kan zelfstandig of samen met groepsgenoten een rol of spelsituatie bedenken.

De leerling kan zelf een spelimpuls aandragen en meegaan met het spel van een ander. De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer in spel vormgeven. De leerling kan zijn emoties uitdrukken in spelwerkelijkheid, betekenis geven aan zijn spel en aan zijn uitvoering zeggingskracht geven. De leerling kan een scène spelen met een duidelijke opbouw en spanningsboog. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: tableau vivant, afspreekspel, dialoogspel, toneelspel, tekstspel en improvisatiespel/ inspringspel en kan in zijn spel bewust gebruik maken van de theatrale ruimte, het decor en de attributen. De leerling kan een korte, vaste tekst hanteren en kan zelf onder begeleiding een korte dialoog schrijven. De leerling kan samen met anderen in groepsverband een presentatie geven aan een onbekend publiek en maakt hierdoor theater.

De leerling kan aan de hand van zijn spel de keuzes motiveren die hij met zijn groepje heeft gemaakt. (Wat was je/jullie plan? Wat heb je gebruikt als inspiratiebron? Wat heb je onderzocht? Wat is wel/niet gelukt?) De leerling kan een relatie leggen tussen oplossingen en keuzes in zijn eigen werk en die van anderen, waaronder (semi)professionele kunstenaars. De leerling kan zijn waardering uitspreken voor zijn eigen spel en voor het spel en de ideeën van anderen.