De magische kerstbal

De voorstelling gaat over een magische kerstbal die wensen kan laten vervullen. Wens je de nieuwste playstation of wens je dat alle mensen die je lief hebt samen met jou kerst kunnen vieren? 

Omschrijving voorstelling:
Het verhaal begint in een knus huisje aan de rand van Enschede, waar een ouder met een dochter zich voorbereidt op Kerstmis. Ze zijn druk bezig met het versieren van hun huis en de kerstboom, terwijl ze vrolijke kerstliedjes zingen. Tijdens het optuigen van de kerstboom fantaseert het meisje over cadeaus.

Plotseling ontdekken ze een bijzondere kerstbal die ze nog nooit eerder hebben gezien. Deze magische kerstbal heeft de kracht om wensen te vervullen. Het meisje wenst sneeuw en een dansende sneeuwpop die tot leven komt, aangezien ze zelf geen broertjes of zusjes heeft en haar vrienden niet om de hoek wonen...

Na het wensen van cadeautjes, het botsen tegen de kerstboom en een brekende kerstbal, smelt ook de sneeuwpop. Na het lijmen van de kerstbal kan deze door zijn verloren krachten nog maar één wens vervullen. Kiest het meisje voor cadeaus of voor het terugbrengen van de sneeuwpop?

Het creatieve proces:Het creatieve proces wordt duidelijk aan de hand van het lesmateriaal. Momenteel is het lesmateriaal nog niet beschikbaar en is het niet mogelijk om het creatieve proces volledig te beschrijven. De leerlingen oriënteren aan de hand van een lesbrief. De oriëntatiefase vindt plaats in de klas en wordt uitgevoerd door de leerkracht. In de fase onderzoeken bezoeken de leerlingen de voorstelling in het speellokaal op de school. De leerlingen maken door de voorstelling kennis met de thema's familie, kerst en vriendschap. Tijdens de fase uitvoeren worden deze thema's meegenomen in de klas en uitgevoerd met een bijpassende opdracht. Het lesmateriaal biedt de leerkracht de inspiratie om zelf een opdracht vorm te geven voor de klas. Knutsel bijvoorbeeld samen kerstballen voor in de kerstboom en schrijf daarop jouw kerstwens. Wat zou jij wensen als één wens vervult kon worden? Na afloop evalueert de leerkracht in de klas met de leerlingen tijdens een nagesprek. De leerkracht stelt vragen als: Wat hebben we gezien? Wat heb je gehoord? Wat vond je het mooiste? Wat vond je misschien spannend? 

Leerdoelen:
De voorstelling sluit aan bij de volgende kerndoelen: 

  • Kerndoel 37, vakgebied Oriëntatie op de jezelf en de wereld, m.b.t. de tule doelen mens en samenleving, samenleven, waarden en normen. 
  • Kerndoel 54, vakgebied Kunstzinnige oriëntatie m.b.t. de tule doelen taal en spel.

 Voorafgaand aan de voorstelling ontvangt de ICC’er het lesmateriaal via de mail en stuurt deze door naar de desbetreffende docent. Heb je nog geen lesmateriaal ontvangen? Neem contact op met je ICC’er. 

Leerplankader

Oriënteren
(0 punten)
Onderzoeken
(0 punten)
Uitvoeren
(0 punten)
Evalueren
(0 punten)

De leerling kan zich met alle zintuigen en zijn verbeelding openstellen voor beeldende vormgeving en beeldende kunst binnen een thema/onderwerp dat aansluit bij zijn belevingswereld. De leerling kan in een beeldbeschouwingsgesprek de betekenis die hij aan beelden geeft onderzoeken aan de hand van de voorstelling en de vormgeving.

De leerling kan binnen de context van het thema/onderwerp experimenteren met beeldaspecten en materialen en technieken. De leerling kan zich bij het experimenteren laten leiden door de richtlijnen van de opdracht en toevallige ontdekkingen.

De leerling kan een persoonlijke invulling geven aan de opdracht en daarbij gebruik maken van zijn ontdekkingen tijdens de onderzoeksfase. De leerling kan bij het vormgeven van zijn ideeën rekening houden met de richtlijnen van de opdracht .

De leerling kan aan de hand van zijn werkstuk vertellen over het verloop van zijn werkproces. De leerling kan de verschillende oplossingen voor het maken van een werkstuk benoemen en waarderen.

De leerling kan actief luisteren naar (live) muziek uit een breed muziek(-theater) repertoire, aansluitend bij zijn belevings-wereld. De leerling kan kennisnemen van betekenissen die anderen aan muziek geven, waaronder de componist.

De leerling kan verschillen in klank en de vormaspecten herhaling en contrast in een breed repertoire van muziek herkennen en benoemen. De leerling kan muziekstukjes ontwerpen met (willekeurige) gebruikmaking van muzikale tegenstellingen, herhaling en contrast. De leerling kan zijn muzikale ideeën picturaal en grafisch weergeven en reproduceren.

De leerling kan zuiver, helder gearticuleerd en met expressie zingen in een omvang van c’-c’’. De leerling kan meezingen met een begeleiding. De leerling kent liedjes in meerdere talen en van diverse culturen. De leerling kan de maat en eenvoudige ritmische (begeleidings-) patronen uitvoeren. De leerling kan adequaat reageren op eenvoudige (lied)leidingsgebaren voor maat/puls. De leerling kan in groepsverband picturaal en eenvoudig grafisch genoteerde composities uitvoeren. De leerling kent de namen en speelwijzen van het schoolinstrumentarium en van enkele veelvoorkomende instrumenten van het pop- en (Westerse) klassieke instrumentarium. De leerling heeft bij het musiceren in groepsverband aandacht voor het samen zingen en spelen. De leerling kan (alleen en in groepsverband) een kort muziekstukje aan anderen presenteren.

De leerling kan (in overleg) muzikale keuzes maken en daarover vertellen. De leerling kan feedback geven op het werk(proces) van anderen. De leerling heeft enige kennis van de plaats van muziek in het leven van mensen van vroeger en nu.

De leerling kan aan de hand van een onderwerp/thema/voorstelling ideeën opdoen en dit als inspiratiebron gebruiken voor eigen dramatisch spel.

De leerling kan onderzoek doen naar de spelelementen wie, wat en waar. De leerling kan situaties uit zijn directe leefwereld of uit de media vormgeven in dramatisch spel en een verband leggen tussen een personage en een verhaal. Hij kan daarbij onderscheid maken tussen iemand anders spelen dan zichzelf. De leerling kan meerdere oplossingen bedenken bij het onderzoeken van een opdracht.

De leerling kan door te improviseren zelfstandig en spontaan oplossingen verzinnen. De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar in spel vormgeven. De leerling kan uiterlijke kenmerken van zijn rol bedenken en uitbeelden met gebruik van houding, gebaar, stem en taal. De leerling kan, binnen een gegeven kader, een scène met een duidelijke opbouw van begin – midden – eind voorbereiden en spelen. Hij kan daarbij in overleg met anderen keuzes maken en aangeven hoe hij gebruik heeft gemaakt van ideeën die hij heeft opgedaan in de onderzoeksfase. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: (vertel)pantomime, spelen met materialen, teacher in role, tableau vivant, improvisatiespel, afspreekspel, spiegelspel en dialoogspel uitvoeren en kan daarbij, onder begeleiding, onderscheid maken tussen speel- en publieksruimte. De leerling kan met een groepje een presentatie geven voor de eigen groep en/of een andere voor hem bekende publieksgroep.

De leerling kan vertellen over zijn vormgevingsproces en zijn (groeps-) presentatie en kan benoemen wat zijn rol is in de samenwerking met anderen. Hij kan zijn eigen keuzes onder woorden brengen. De leerling staat open voor feedback van anderen en kan dit waarderen.