Sjakie en Jopie

De voorstelling gaat over Sjakie en Jopie. Een fris, nieuw en vooral ondeugend kleuterduo, boordevol grappige en herkenbare avonturen. 

Omschrijving voorstelling:
Jopie woont op nummer 1 en Sjakie op nummer 9, op de Van Tienenweg. 1 + 9 = 10 en ze zijn dan ook de beste vrienden! Sjakie heeft altijd minstens één pleister op zijn lichaam. Hij kan onhandig zijn, maar als er muziek klinkt, danst hij. Jopie herken je meteen. Als ze rent, is ze net een paardje. Ren, galop, ren, galop! Samen spelen ze dat ze een hondje zijn, zoeken ze kleine beestjes, maken ze ‘prut met peertjes’, zaaien ze aardbeienplantjes en nog veel meer. Met veel fantasie verkennen Sjakie en Jopie hun wereld en ontmoeten ze de bewoners van hun kleurrijke straat.

Het creatieve proces wordt duidelijk aan de hand van het lesmateriaal. Momenteel is het lesmateriaal nog niet beschikbaar en is het niet mogelijk om het creatieve proces volledig te beschrijven.

Orienteren:
Voor het bezoek aan de voorstelling leest de leerkracht het boek Sjakie en Jopie voor in de klas. Huur het boek bij de bibliotheek want het boek is niet inbegrepen bij de voorstelling. Daarnaast kunnen de zes liedjes uit de voorstelling worden geluisterd in de klas. Deze liedjes zijn te vinden via Spotify. Wellicht dat de muziekdocent op school deze liedjes kan verwerken in de muziekles. 

Onderzoeken:
De leerlingen bezoeken samen met de leerkracht de voorstelling. 

Uitvoeren:
De voorstelling leert kinderen om creatief te denken en problemen op te lossen. Ook gaat de voorstelling over sociale relaties met buurtgenoten en over vriendschap. Maak bijvoorbeeld samen met de klas een plattegrond van het klaslokaal. Wie zit naast wie? Wie zijn in de klas ''buurtgenoten'' van elkaar en wie zijn beste vrienden? 

Evalueren:
Na afloop evalueert de leerkracht in de klas met de leerlingen aan de hand van het stellen van vragen. Wat hebben we gezien? Wat hebben we gehoord? Wat vond je het leukst/ het mooist? Wat vond je misschien spannend? 

Leerdoelen:
De voorstelling sluit aan bij kerndoel 54 kunstzinnige oriëntatie, vakgebied muziek. De tule doelen vanuit zingen, luisteren en muziek maken komen aan bod. 

Voorafgaand aan de voorstelling ontvangt de ICC’er het lesmateriaal via de mail en stuurt deze door naar de desbetreffende docent. Heb je nog geen lesmateriaal ontvangen? Neem contact op met je ICC’er. 

Leerplankader

Oriënteren
(0 punten)
Onderzoeken
(0 punten)
Uitvoeren
(0 punten)
Evalueren
(0 punten)

De leerling kan actief luisteren naar (live) muziek uit een breed muziek(-theater) repertoire, aansluitend bij zijn belevings-wereld. De leerling kan kennisnemen van betekenissen die anderen aan muziek geven, waaronder de componist.

De leerling kan verschillen in klank en de vormaspecten herhaling en contrast in een breed repertoire van muziek herkennen en benoemen. De leerling kan muziekstukjes ontwerpen met (willekeurige) gebruikmaking van muzikale tegenstellingen, herhaling en contrast. De leerling kan zijn muzikale ideeën picturaal en grafisch weergeven en reproduceren.

De leerling kan zuiver, helder gearticuleerd en met expressie zingen in een omvang van c’-c’’. De leerling kan meezingen met een begeleiding. De leerling kent liedjes in meerdere talen en van diverse culturen. De leerling kan de maat en eenvoudige ritmische (begeleidings-) patronen uitvoeren. De leerling kan adequaat reageren op eenvoudige (lied)leidingsgebaren voor maat/puls. De leerling kan in groepsverband picturaal en eenvoudig grafisch genoteerde composities uitvoeren. De leerling kent de namen en speelwijzen van het schoolinstrumentarium en van enkele veelvoorkomende instrumenten van het pop- en (Westerse) klassieke instrumentarium. De leerling heeft bij het musiceren in groepsverband aandacht voor het samen zingen en spelen. De leerling kan (alleen en in groepsverband) een kort muziekstukje aan anderen presenteren.

De leerling kan (in overleg) muzikale keuzes maken en daarover vertellen. De leerling kan feedback geven op het werk(proces) van anderen. De leerling heeft enige kennis van de plaats van muziek in het leven van mensen van vroeger en nu.

De leerling kan aan de hand van een onderwerp/thema/voorstelling ideeën opdoen en dit als inspiratiebron gebruiken voor eigen dramatisch spel.

De leerling kan onderzoek doen naar de spelelementen wie, wat en waar. De leerling kan situaties uit zijn directe leefwereld of uit de media vormgeven in dramatisch spel en een verband leggen tussen een personage en een verhaal. Hij kan daarbij onderscheid maken tussen iemand anders spelen dan zichzelf. De leerling kan meerdere oplossingen bedenken bij het onderzoeken van een opdracht.

De leerling kan door te improviseren zelfstandig en spontaan oplossingen verzinnen. De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar in spel vormgeven. De leerling kan uiterlijke kenmerken van zijn rol bedenken en uitbeelden met gebruik van houding, gebaar, stem en taal. De leerling kan, binnen een gegeven kader, een scène met een duidelijke opbouw van begin – midden – eind voorbereiden en spelen. Hij kan daarbij in overleg met anderen keuzes maken en aangeven hoe hij gebruik heeft gemaakt van ideeën die hij heeft opgedaan in de onderzoeksfase. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: (vertel)pantomime, spelen met materialen, teacher in role, tableau vivant, improvisatiespel, afspreekspel, spiegelspel en dialoogspel uitvoeren en kan daarbij, onder begeleiding, onderscheid maken tussen speel- en publieksruimte. De leerling kan met een groepje een presentatie geven voor de eigen groep en/of een andere voor hem bekende publieksgroep.

De leerling kan vertellen over zijn vormgevingsproces en zijn (groeps-) presentatie en kan benoemen wat zijn rol is in de samenwerking met anderen. Hij kan zijn eigen keuzes onder woorden brengen. De leerling staat open voor feedback van anderen en kan dit waarderen.