Hokje

Hokje

Deze circusvoorstelling gaat over de hokjes die wij als mensen zelf bedenken en het gevoel om mensen in deze hokjes te willen plaatsen. Het zou fijn zijn als deze onzichtbare hokjes niet bestonden. 

Omschrijving voorstelling:
Er zijn hokjes die je kan zien. Daar kan je in kruipen, en je kan er ook weer uit. Dat is anders bij onzichtbare hokjes. Ben jij meestal het stoerste kind uit de klas? Dan is het moeilijk om te zeggen dat je ook wel eens bang bent, of verdrietig. Of ben jij de kleinste en vindt iedereen jou schattig? Dan ben je nooit de baas van alle spelletjes, terwijl je daar misschien heel goed in bent. Het zou fijn zijn als die onzichtbare hokjes niet bestonden. Dan vindt niemand het gek als je ’s morgens alleen wilde dingen doet, en je ’s middags ineens een mooi prinsesje wilt zijn.

In de circustheatervoorstelling HOKJE proberen vier acrobaten met salto’s en kunst- en vliegwerk uit hun hokjes te komen. Bij het circus staan de sterke jongens altijd onderaan en zweven de meisjes hoog in de lucht. Maar wat als dat nou eens omgekeerd is? In HOKJE willen de acrobaten niet alleen maar hun kunsten vertonen. De onderman wil laten zien dat hij meer is dan een bonk spieren, en het stille bovenmeisje wil ook wel eens lekker hard schreeuwen.

Het creatieve proces:

Oriënteren:
De leerlingen oriënteren aan de hand van een lesbrief uitgevoerd door de groepsleerkracht. De leerlingen gaan aan de slag met de eerste opdracht 'op het schoolplein'. Leerlingen tekenen de kinderen die op het schoolplein spelen. Deze opdracht maakt de leerlingen bewust dat er geen verschil is tussen jongens en meisje. Jongens kunnen ook op het klimrek en meisjes kunnen ook voetballen. Vervolgens bespreekt de docent de regels in het theater. 

Onderzoeken:
De leerlingen doorlopen deze fase door het bekijken van de voorstelling in het theater. 

Uitvoeren:
De leerlingen doorlopen deze fase door het uitvoeren van les 4 van het lespakket: ''acrobaten''. Deze les gaat over partneracrobatiek. De docent bespreekt met de leerlingen welke dingen belangrijk zijn bij acrobatiek naast kracht. Vervolgens voeren leerlingen in tweetallen zes verschillende oefeningen uit. Deze oefeningen kunnen gewoon in de klas worden uitgevoerd of in het speellokaal. Deze opdracht heeft als doel om leerlingen bewust te maken dat er geen verschillen zijn in kracht tussen jongens en meisjes. Dit verschil ontstaat pas richting de middelbare school. 

Evalueren:
De leerlingen evalueren aan de hand van een nagesprek. Dit gesprek gebeurd in de klas en wordt geleid door de docent. De docent kan de vragen gebruiken die hiervoor zijn opgesteld in de lesbrief. 

Leerdoelen:
De voorstelling sluit aan bij de volgende kerndoelen:

  • Kerndoel 54, vakgebied Kunstzinnige oriëntatie m.b.t. de tule doelen beweging.
  • Kerndoel 57, vakgebied Bewegingsonderwijs m.b.t. de tule doelen balanceren en jongleren. 
  • Kerndoel 58, vakgebied Bewegingsonderwijs. 

Voorafgaand aan de voorstelling ontvangt de ICC’er het lesmateriaal via de mail en stuurt deze door naar de desbetreffende docent. Heb je nog geen lesmateriaal ontvangen? Neem contact op met je ICC’er. 

Leerplankader

Oriënteren
(0 punten)
Onderzoeken
(0 punten)
Uitvoeren
(0 punten)
Evalueren
(0 punten)

De leerling kan met anderen een (beschouwings)gesprek voeren over een dansvoorstelling, er verschillende betekenissen aan geven met behulp van de elementen ruimte, tijd en kracht en iets vertellen over de kwaliteit van de dansbeweging. Hij gebruikt dit om het onderwerp/thema van de eigen danspresentatie te verdiepen.

De leerling kan bewust onderzoek doen naar danselementen (leiden/volgen, gelijktijdig dezelfde beweging dansen, dans opbouwen met begin-midden -eind, aandacht voor vormgeving, imiteren, herhalen) en bestaande dansen als inspiratiebron gebruiken. De leerling kan zelf thema’s aanreiken om over te dansen.

De leerling kan zich inleven in zijn eigen manier van dansen en het dansen van anderen. Hij kan deze ervaring/beleving en interpretatie verwerken in een dans en alleen of met anderen een choreografie maken. De leerling kan muzikale verschillen herkennen (tempo, dynamiek, ritme, accenten, melodie, sfeer) en deze toepassen in dans. Hij kan zelf muziek zoeken bij een dansthema. De leerling kan variëren met verschillende manieren van bewegen en daarbij de begrippen ruimte, tijd en kracht gebruiken. De leerling kan een dans zo vormgeven en verbinden met het thema dat de dans zeggingskracht krijgt. De leerling kan zelfstandig een danscompositie vormgeven en (samen met een groep) presenteren aan een onbekend publiek.

De leerling kan zijn keuzes motiveren aan de hand van de fasen van het vormgevings-proces en daarbij zijn eigen criteria (en/of die van zijn groepje) vergelijken met de criteria van de opdracht. De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van professionals en benoemen dat mensen verschillende meningen over dans hebben. Hij accepteert en respecteert meningen, ideeën en gevoelens van anderen over dans, danscultuur en danstrends. De leerling kan zelfstandig verbeterpunten aanbrengen in de dans na feedback.