De Insecten-onderzoekers
Heb je wel eens een insect door een vergrootglas bekeken?
Hoe ziet jouw gekste of mooiste insect eruit?
Insecten zijn heel belangrijk voor ons omdat ze zorgen dat er nieuwe bloemen en planten kunnen groeien doordat ze stuifmeel verspreiden. En als je ze goed van dichtbij bekijkt zijn ze ook nog eens heel mooi, grappig en apart.
De kinderen onderzoeken en bekijken insecten. Ze gaan hun eigen insect bedenken en tekenen. De kinderen tekenen vervolgens een pot met daarin de planten en bloemen waar het insect van houdt.
Het vergrootglas met insect plakken de kinderen op hun pot vol planten en bloemen….ik ben benieuwd welke nieuwe insectensoorten we gaan ontdekken!
Orienteren: De leerlingen verdiepen zich in de klas in verschillende de insecten. Wat weten over hoe belangrijk ze zijn? Weten de leerlingen waarom er steeds zijn, wat de gevolgen zijn en hoe je ze kan helpen?
Onderzoek: De leerlingen schetsen met potlood hun insekt. Ze onderzoeken hoe ze verschillende insecten kunnen combineren tot 1 fantasie insect. Ze onderzoeken hoe ze een achtergroend kunnen schetsen bestaande uit bloemen en planten.
Uitvoeren: De leerlingen werken hun schets uit met kleurpotlood, knippen het uit en plakken het op het vergrootglas. De leerlingen tekenen in de pot het voedsel voor hun insect (bloemen en planten). De leerlingen plakken het vergrootglas met insect op de pot vol bloemen en planten.
Reflecteren: Samen reflecterenwe op het proces en het gemaakte werk. Welke klasgenoot wil je een compliment geven? Wat heb je geleerd? Wat zou je de volgende keer anders aanpakken? Waar ben je trots op?
Oriënteren
(0 punten)
Onderzoeken
(0 punten)
Uitvoeren
(0 punten)
Evalueren
(0 punten)
De leerling kan zich binnen de context van het thema of onderwerp openstellen voor verschillende uitingen van kunst en cultuur. De leerling kan daarop reageren met associaties en herinneringen aan eigen ervaringen. De leerling kan daarover communiceren met anderen.
De leerling kan brononderzoek doen en vanuit dit onderzoek conclusies trekken die hij meeneemt in de uitvoerende fase. De leerling kan de betekenis die hij aan kunstuitingen geeft onderzoeken en een relatie leggen met de middelen die de maker heeft gebruikt, bijvoorbeeld beeldof klankaspecten, spel- of danselementen, technieken en materialen. De leerling kan experimenteren met technieken, materialen, verschillende media en nieuwe mogelijkheden uitproberen. De leerling kan onderzoeken op welke manier hij de opdracht kan gaan uitvoeren en kan een uitvoeringsplan maken. De leerling kan eigen criteria en de gegeven criteria van de opdracht benoemen. De leerling kan teruggrijpen naar de informatie en ideeën opgedaan in de oriëntatiefase.
De leerling kan zijn plannen uitvoeren (met behulp van vakspecifieke kennis en vaardigheden) en de uitvoering presenteren (individueel of samen met anderen). De leerling kan zijn keuzes motiveren en een relatie leggen met de onderzoeksfase. De leerling kan in het vormgevingsproces rekening houden met de gegeven en zijn eigen criteria. De leerling kan, daar waar relevant, samenhang benoemen tussen een beeld, dans, spel of muziek en/of andere vakken.
De leerling kan vertellen over het verloop van het werkproces. De leerling kan zijn waardering geven aan het eigen product en werkproces en dat van anderen. De leerling kan deze waardering beargumenteren en maakt daarbij gebruik van kennis en inzicht in verschillende uitingen van kunst en cultuur. De leerling kan oplossingen in het eigen werk vergelijken met die van kunstenaars. De leerling kan laten zien dat hij enige kennis en inzicht in de betekenis die kunst en cultuur, voor het dagelijkse leven van mensen van vroeger en nu, heeft.