Klassencarrousel 4+ 6+ en 8+

Het verhaal van Bekka: waar is de olifant? (voor 4+)

Het verhaal van Riet: wat hoorde ik vannacht? (voor 6+)

Het verhaal van Sjaal en Loon: wie heeft het gedaan? (voor 8+)

Bekka, Riet, Sjaal en Loon stellen zich voor. Ze zijn nieuw in de klas. Vanaf vandaag wordt alles anders. Ze moeten naar school, tussen de ‘gewone kinderen’, en dat zijn ze niet gewend. Ze leven in het circus van hun ouders, reizen van stad naar stad en beleven de wonderlijkste avonturen. Maar vanaf nu niet meer. Het ging al een tijdje niet meer goed met het circus. De tent lekt, hun kleding zit vol scheuren en de instrumenten piepen vals. En nu is er iets gebeurd. Het kassahokje is in brand gevlogen en de olifant is ontsnapt. Niemand weet waarom. Het circusterrein wordt onderzocht en de kinderen moeten weg, naar school. Wat is er precies in het circus gebeurd? Durven ze het te vertellen? En… hoe is het om je zomaar aan te passen aan een nieuwe omgeving? Zullen hun klasgenoten ze raar vinden? Zullen ze nieuwe vrienden maken?

De kinderen komen in verschillende klassen terecht en vertellen ieder vanuit hun eigen beleving totaal verschillende versies van hetzelfde verhaal. Bekka neemt ons mee in haar magische vriendschap met de olifant, Riet spreekt als circuskind alle talen van de wereld en Sjaal en Loon doen hun best om zo normaal mogelijk te zijn. 

In de pauzes doen ze acts op het schoolplein en samen zetten ze de school volledig op zijn kop!

Klassencarrousel Drie muzikale pareltjes over opgroeien in een merkwaardig gezin en je aanpassen aan een nieuwe omgeving. Kinderen uit een gestrande circusfamilie zetten de school volledig op zijn kop!

Oriënteren: De leerlingen oriënteren zich in de klas met de leerkracht op theater als discipline. Wat weten de leerlingen al van theater? Hoe ziet een theater eruit? Wat is toneelspelen? Theater Sonnevanck levert per post inspirerende suggesties voor werkvormen in de klas, op papier en digitaal. 

Onderzoeken: Waar zou Klassencarrousel over gaan? Onderzoek met je leerlingen de poster en de tekst. Wat denken de leerlingen? En Waarom?

Uitvoeren: De voorstelling speelt zich af in het eigen klaslokaal van de leerlingen. De leerkracht ontvangt de acteur(s) en stemt af hoe de voorstelling zal beginnen. Er zijn dus drie voorstellingen op 1 dag. Elke voorstelling duurt max 50 minuten. 

De eerste try outs (28 en 29 oktober) zijn bij Theater Sonnevanck in het centrum van Enschede aan de Walstraat 2. Jullie worden ontvangen in de foyer, nemen plaats in de theaterzaal en beleven de voorstelling. Na afloop delen de leerlingen hun eerste reactie met de acteurs. 

Evalueren: Op school reflecteren de leerlingen met de leerkracht op de voorstelling, het verhaal, de personages en de thematiek. Wat heeft indruk gemaakt? Op welk personage lijk jij? Hoe denken de leerlingen over het thema? Zijn er onderlinge verschillen? Suggesties en inspirerende koppelingen met het eigen lesprogramma zijn te vinden in het educatiemateriaal. 

Thematiek Armoede, familie, avontuur, verbeelding, nieuwkomer

Aansluiting op het lesprogramma:  De voorstelling sluiten aan bij de kerndoelen van het primair onderwijs. Na afloop van de voorstelling word je uitgenodigd om in je klas met je leerlingen actief te evalueren d.m.v. prikkelende activiteiten. Meer informatie over educatie van Theater Sonnevanck: klik hier.

 

Voor vragen kunt u contact opnemen met:

Theater Sonnevanck
Rieke Oudejans
telefoon: 053-4315400
e-mail: bemiddeling@sonnevanck.nl

Leerplankader

Oriënteren
(40 punten)
Onderzoeken
(30 punten)
Uitvoeren
(10 punten)
Evalueren
(20 punten)

De leerling kan (binnen een inspirerende werkvorm) met aandacht luisteren naar muziek van buiten zijn belevingswereld. De leerling kan de eigen betekenisgeving aan muziek spiegelen aan die van anderen, en staat daarbij open voor andere ideeën.

De leerling kan variaties op thema’s in muziek herkennen en analyseren. De leerling kan variatie als vormprincipe toepassen in zijn composities. De leerling kan zijn muzikale ideeën vormgeven en eventueel verklanken met gebruikmaking van (muziek)technologie. De leerling kan specifieke klankaspecten onderscheiden en die weergeven in passende grafische symbolen.

De leerling kent meerdere canons. De leerling kan eenvoudige ritmische en melodische (begeleidings)patronen spelen binnen meerstemmigheid. De leerling kent de namen en speelwijzen van het schoolinstrumentarium en die van het pop- en (Westerse) klassieke instrumentarium. De leerling kan presenteren met overtuiging.

De leerling kan ontvangen suggesties verwerken in zijn werk(proces). De leerling heeft enig inzicht in de manier waarop muziek het gedrag van mensen kan beïnvloeden.

De leerling kan zijn eigen dramatisch spel afstemmen met de groep en dit gebruiken in een presentatie (zoals een theaterstuk). De leerling kan de verschillende betekenissen die anderen aan theater geven vergelijken met zijn eigen betekenisgeving.

De leerling kan onderzoek doen naar de mogelijke betekenis en de zeggingskracht van spelelementen (wie, wat, waar, wanneer en waarom), speltechnieken en spelstijlen die nodig zijn voor het maken van een scène. Hij kan de opbouw van een toneelstuk (begin, midden, eind en scènes) benoemen. De leerling kan een uitvoeringsplan maken, individueel of samen met anderen, en kan daarbij rekening houden met de criteria van de gegeven opdracht en zijn eigen criteria en/of die van de groep.

De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer en waarom in spel vormgeven. De leerling kan betekenis en zeggingskracht geven aan zijn spel door een duidelijke inzet van speltechnieken, spelstijlen, (vaste) tekst en (gespeelde) emoties. De leerling kan zijn keuzes motiveren en een relatie leggen tussen de scène en de onderzoeksfase. Hij staat daarbij open voor feedback van anderen. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: tableau vivant, afspreekspel, dialoogspel, toneelspel, tekstspel, improvisatiespel/ inspringspel en voordrachtspel en kan de theatrale vormgeving (decor, kostuums) bewust toepassen in een scène of toneelstuk. De leerling herkent bovenstaande spelopdrachten en dramatische werkvormen en kan verschillen benoemen. De leerling kan zelfstandig een dialoog schrijven en kan een voorstelling maken voor een publiek dat gebaseerd is op een zelfgemaakt of bestaand verhaal. De leerling kan in de les of voor (onbekend) publiek met een duidelijke expressie (verbaal en non-verbaal) spelen.

De leerling kan zijn spelkwaliteiten en ontwikkelpunten en die van andere leerlingen benoemen en kan daarbij zijn eigen criteria (en/of die van de groep) vergelijken met de criteria van de opdracht. De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen, waaronder (semi) professionele kunstenaars. De leerling kan de feedback over zijn spel en dat van andere leerlingen uit zijn groepje toepassen in zijn spel.