Plankenkoorts (groep 3-5)

Plankenkoorts (groep 3-5)

Plankenkoorts is een speurtocht voor kinderen van groep 3 tot en met waarbij ze op zoek gaan naar de verdwenen operazangeres met….jawel: plankenkoorts. De leerlingen wordt eerst verteld dat ze in het theater een rondleiding krijgen, maar dat blijkt toch even anders te zitten. Onder begeleiding van twee workshopleiders gaan de leerlingen op ontdekkingstocht door het Wilminktheater. Ze komen in de kleedkamers, in de opslag van licht en geluid, op het balkon en natuurlijk in de artiestenfoyer. De zoektocht eindigt op het toneel. In iedere ruimte waar ze komen vinden ze een mysterieuze doos met een opdracht waarmee ze een letter kunnen verdienen. Alle letters samen vormen uiteindelijk een woord dat leidt naar de verstopplek van de operazangeres. 

De speurtocht eindigt op het toneel waar de kinderen samen het plankenkoortslied zingen. En wie komt daar tevoorschijn…? 

Oriënteren:
De leerlingen maken kennis met het begrip theater en theateretiquette aan de hand van de voorbereidende les in Lesson-up. Daarnaast studeren de tekst van het plankenkoortslied in.

Onderzoeken:
De leerlingen onderzoeken verschillende theateraspecten zoals verbeelding, emotie, techniek en tekst. Ze ontdekken welke onderdelen belangrijk zijn voor een goede performance.

Uitvoeren:
De leerlingen voeren het plankenkoortslied uit op het podium. Alle aspecten van theater, die de leerlingen tijdens de speurtocht hebben onderzocht, passen ze toe om de operazangeres van haar plankenkoorts af te helpen. Na het uitvoeren van het plankenkoortslied mogen de leerlingen vragen stellen aan de operazangeres.

Evalueren:
Na afloop van het bezoek reflecteert de leerkracht met de leerlingen op de vragen; Wat is plankenkoorts? Wat geeft jou zelfvertrouwen? De leerkracht kan hierbij gebruik maken van de evaluatieles via Lesson-up

'Plankenkoorts' is een samenwerking tussen het Wilminktheater en Muziekcentrum Enschede en de Nederlandse Reisopera. 

 

Leerplankader

Oriënteren
(50 punten)
Onderzoeken
(20 punten)
Uitvoeren
(10 punten)
Evalueren
(20 punten)

De leerling kan objectief kennisnemen van betekenissen die anderen aan muziek geven, waaronder de componist.

De leerling kan muzikale thema’s in muziek van een breed repertoire herkennen en benoemen. De leerling kan met gebruikmaking van klank- en vormaspecten van muziek bewust structuur aanbrengen in zijn composities.

De leerling kan een lied zelfstandig correct zingen. De leerling kan in canon zingen. De leerling kan eenvoudige ritmische en melodische (begeleidings)patronen uitvoeren. De leerling kan adequaat reageren op een inzetgebaar bij canonzingen. De leerling kan bestaande grafisch- en traditioneel genoteerde composities auditief volgen en uitvoeren. De leerling kan tijdens het musiceren luisteren naar anderen en een kwalitatieve bijdrage leveren aan het gezamenlijke muzikale resultaat. De leerling kan (alleen en in groepsverband) een eigen idee of bestaande compositie aan anderen presenteren.

De leerling kan de gemaakte keuzes uit zijn muzikale ideeën en alternatieven toelichten. De leerling kan constructieve feedback geven en van anderen ontvangen. De leerling heeft enig inzicht in de invloed van muziek op mensen door middel van massamedia.

De leerling kan zich binnen de context van het thema of onderwerp openstellen voor dramatisch spel in binnen- en buiten-schoolse situaties met al zijn zintuigen en deze ervaring gebruiken bij zijn eigen dramatisch spel. De leerling kan met anderen een (beschouwings-)gesprek voeren over een voorstelling en er betekenis aangeven.

De leerling kan onderzoek doen naar de spelelementen wie, wat, waar, wanneer, de speltechnieken en spelstijlen. De leerling kan onderwerpen/thema's (bijvoorbeeld uit andere leergebieden) gebruiken als inspiratiebron voor het vormgeven van dramatisch spel. De leerling kan zelfstandig of samen met groepsgenoten een rol of spelsituatie bedenken.

De leerling kan zelf een spelimpuls aandragen en meegaan met het spel van een ander. De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer in spel vormgeven. De leerling kan zijn emoties uitdrukken in spelwerkelijkheid, betekenis geven aan zijn spel en aan zijn uitvoering zeggingskracht geven. De leerling kan een scène spelen met een duidelijke opbouw en spanningsboog. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: tableau vivant, afspreekspel, dialoogspel, toneelspel, tekstspel en improvisatiespel/ inspringspel en kan in zijn spel bewust gebruik maken van de theatrale ruimte, het decor en de attributen. De leerling kan een korte, vaste tekst hanteren en kan zelf onder begeleiding een korte dialoog schrijven. De leerling kan samen met anderen in groepsverband een presentatie geven aan een onbekend publiek en maakt hierdoor theater.

De leerling kan aan de hand van zijn spel de keuzes motiveren die hij met zijn groepje heeft gemaakt. (Wat was je/jullie plan? Wat heb je gebruikt als inspiratiebron? Wat heb je onderzocht? Wat is wel/niet gelukt?) De leerling kan een relatie leggen tussen oplossingen en keuzes in zijn eigen werk en die van anderen, waaronder (semi)professionele kunstenaars. De leerling kan zijn waardering uitspreken voor zijn eigen spel en voor het spel en de ideeën van anderen.