Wereld Djembé

Kids-Djembé 
Van boom tot trommel met gerommel

Oriënteren:
De leerlingen oriënteren zich in de klas met de leerkracht op datgene wat de djembé is voor de eigen omgeving. Hoe het geluid zich wereldwijd heeft verspreid. De docenten komen o.a. uit Suriname. In de lesbrief volgen de leerlingen de aankomst van de drum in Suriname en de culturen eromheen. De groep bekijkt hieromtrent enkele video’s

Onderzoeken:
De leerlingen maken vanuit de lesbrief een voor opdracht. In de lesbrief wordt gevraagd een alternatieve djembé te bedenken. Een tafel, een emmer, grote plastic teil of zelfs oude potten en pannen. Er volgen wat video’s over de basis ritmes. De klas speelt deze samen en probeert als een eenheid te klinken.

Uitvoeren:
De leerlingen worden ontvangen in de klas. De gast docent stelt zich voor en vraagt hoe de lesbrief is ontvangen. De techniek wordt uitgelegd en er wordt gestart met een voorstel ronde middels een eigen groet op de djembé. Er volgen meerdere oefeningen en een discipline oefening. Na een muzikale choreografie gaan de leerlingen in groepjes zelf werken aan een ritme, dans en zang. Wellicht verkleed als echte Surinaamse Marrons.

Evalueren:
Na de les is er een eind gesprek. Hier vertellen de deelnemers wat ze geleerd hebben. De leerlingen reflecteren met de gastdocent op de workshop. Wat heb je geleerd, wat is vernieuwend geweest, hoe vond je het samenwerken, Wat vond je moeilijk. Wat vond je makkelijk. Ga je zelf misschien dit instrument bespelen.

Bijzonder:
Bij gegarandeerd mooi, windstil en droog weer, zetten wij de djembés lekker buiten neer.

 

Leerplankader

Oriënteren
(15 punten)
Onderzoeken
(25 punten)
Uitvoeren
(30 punten)
Evalueren
(30 punten)

De leerling kan zich binnen de context van het thema of onderwerp openstellen voor verschillende uitingen van kunst en cultuur. De leerling kan daarop reageren met associaties en herinneringen aan eigen ervaringen. De leerling kan daarover communiceren met anderen.

De leerling kan brononderzoek doen en vanuit dit onderzoek conclusies trekken die hij meeneemt in de uitvoerende fase. De leerling kan de betekenis die hij aan kunstuitingen geeft onderzoeken en een relatie leggen met de middelen die de maker heeft gebruikt, bijvoorbeeld beeldof klankaspecten, spel- of danselementen, technieken en materialen. De leerling kan experimenteren met technieken, materialen, verschillende media en nieuwe mogelijkheden uitproberen. De leerling kan onderzoeken op welke manier hij de opdracht kan gaan uitvoeren en kan een uitvoeringsplan maken. De leerling kan eigen criteria en de gegeven criteria van de opdracht benoemen. De leerling kan teruggrijpen naar de informatie en ideeën opgedaan in de oriëntatiefase.

De leerling kan zijn plannen uitvoeren (met behulp van vakspecifieke kennis en vaardigheden) en de uitvoering presenteren (individueel of samen met anderen). De leerling kan zijn keuzes motiveren en een relatie leggen met de onderzoeksfase. De leerling kan in het vormgevingsproces rekening houden met de gegeven en zijn eigen criteria. De leerling kan, daar waar relevant, samenhang benoemen tussen een beeld, dans, spel of muziek en/of andere vakken.

De leerling kan vertellen over het verloop van het werkproces. De leerling kan zijn waardering geven aan het eigen product en werkproces en dat van anderen. De leerling kan deze waardering beargumenteren en maakt daarbij gebruik van kennis en inzicht in verschillende uitingen van kunst en cultuur. De leerling kan oplossingen in het eigen werk vergelijken met die van kunstenaars. De leerling kan laten zien dat hij enige kennis en inzicht in de betekenis die kunst en cultuur, voor het dagelijkse leven van mensen van vroeger en nu, heeft.