Kracht van groep 8
De eindmusical, één van de hoogtepunten aan het einde van de schoolcarrière van groep 8ers. Zingen, dansen en acteren in een superleuk verhaal! Maar hoe doe je dat nu?
Tijdens de twee lessen gaan we aan de slag met personages, emoties en tekstbehandeling. We repeteren scènes van de musical en helpen jullie op weg met tips & tricks die ook voor de leerkracht later in het repetitieproces van pas komen.
Maak jullie musical zo mooi mogelijk en schrijf je in voor kracht van groep 8!
Heel leuk is dat de theaterdocent van de Theatermakerij een aantal talenten zal scouten; deze talenten krijgen de mogelijkheid om in het begin van de zomervakantie deel te nemen aan het 4-daagse professionele theaterproject: MUSICALMEESTERS!
Oriënteren
De leerkracht ontvangt een brief met daarin een korte voorbereidende opdracht over de personages en hun emoties in de musical. Door samen met leerlingen voor te bereiden zullen de leerlingen tijdens de workshop een actieve, nieuwsgierige houding hebben.
Onderzoeken
In de eerste les van de workshop onderzoeken we met de leerlingen de verschillende personages van de musical. Hoe staan de personages en hoe lopen ze? Hoe kijken ze en hoe klinkt hun stem? Hierna onderzoeken we stemgebruik en gaan we aan de slag met emoties. Hoe maak je tekst zo levend mogelijk?
Uitvoeren
In de tweede les van de workshop gaan we aan de slag met de musical zelf. De leerlingen en de docent mogen zelf aangeven welke scènes ze graag zouden willen repeteren en waar ze nog hulp bij kunnen gebruiken.
Evalueren
Tijdens de workshop reflecteert de docent voortdurend met de leerlingen op het spel en de verschillen tussen de personages. Tijdens het repeteren worden de scènes nabesproken met de spelers en krijgt het publiek kijkvragen. Daarbij ontvangt de leerkracht in de begeleidende brief instructies voor warming-ups die ze voor de repetities kunnen inzetten of voor aanvang van de voorstelling.
Aansluiten op lesprogramma
De workshop Kracht van groep 8 en het educatieve programma sluiten aan bij de kerndoelen Nederlands (1, 2, 9), Oriëntatie op jezelf en de wereld (37), Kunstzinnige Oriëntatie (54, 55, 56) en Bewegingsonderwijs (58).
Onze workshops worden gegeven door HBO-geschoolde theater- en filmdocenten van de Theatermakerij
Oriënteren
(10 punten)
Onderzoeken
(10 punten)
Uitvoeren
(70 punten)
Evalueren
(10 punten)
De leerling kan (binnen een inspirerende werkvorm) met aandacht luisteren naar muziek van buiten zijn belevingswereld. De leerling kan de eigen betekenisgeving aan muziek spiegelen aan die van anderen, en staat daarbij open voor andere ideeën.
De leerling kan variaties op thema’s in muziek herkennen en analyseren. De leerling kan variatie als vormprincipe toepassen in zijn composities. De leerling kan zijn muzikale ideeën vormgeven en eventueel verklanken met gebruikmaking van (muziek)technologie. De leerling kan specifieke klankaspecten onderscheiden en die weergeven in passende grafische symbolen.
De leerling kent meerdere canons. De leerling kan eenvoudige ritmische en melodische (begeleidings)patronen spelen binnen meerstemmigheid. De leerling kent de namen en speelwijzen van het schoolinstrumentarium en die van het pop- en (Westerse) klassieke instrumentarium. De leerling kan presenteren met overtuiging.
De leerling kan ontvangen suggesties verwerken in zijn werk(proces). De leerling heeft enig inzicht in de manier waarop muziek het gedrag van mensen kan beïnvloeden.
De leerling kan zijn eigen dramatisch spel afstemmen met de groep en dit gebruiken in een presentatie (zoals een theaterstuk). De leerling kan de verschillende betekenissen die anderen aan theater geven vergelijken met zijn eigen betekenisgeving.
De leerling kan onderzoek doen naar de mogelijke betekenis en de zeggingskracht van spelelementen (wie, wat, waar, wanneer en waarom), speltechnieken en spelstijlen die nodig zijn voor het maken van een scène. Hij kan de opbouw van een toneelstuk (begin, midden, eind en scènes) benoemen. De leerling kan een uitvoeringsplan maken, individueel of samen met anderen, en kan daarbij rekening houden met de criteria van de gegeven opdracht en zijn eigen criteria en/of die van de groep.
De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer en waarom in spel vormgeven. De leerling kan betekenis en zeggingskracht geven aan zijn spel door een duidelijke inzet van speltechnieken, spelstijlen, (vaste) tekst en (gespeelde) emoties. De leerling kan zijn keuzes motiveren en een relatie leggen tussen de scène en de onderzoeksfase. Hij staat daarbij open voor feedback van anderen. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: tableau vivant, afspreekspel, dialoogspel, toneelspel, tekstspel, improvisatiespel/ inspringspel en voordrachtspel en kan de theatrale vormgeving (decor, kostuums) bewust toepassen in een scène of toneelstuk. De leerling herkent bovenstaande spelopdrachten en dramatische werkvormen en kan verschillen benoemen. De leerling kan zelfstandig een dialoog schrijven en kan een voorstelling maken voor een publiek dat gebaseerd is op een zelfgemaakt of bestaand verhaal. De leerling kan in de les of voor (onbekend) publiek met een duidelijke expressie (verbaal en non-verbaal) spelen.
De leerling kan zijn spelkwaliteiten en ontwikkelpunten en die van andere leerlingen benoemen en kan daarbij zijn eigen criteria (en/of die van de groep) vergelijken met de criteria van de opdracht. De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen, waaronder (semi) professionele kunstenaars. De leerling kan de feedback over zijn spel en dat van andere leerlingen uit zijn groepje toepassen in zijn spel.
De leerling kan met anderen een (beschouwings)gesprek voeren over een dansvoorstelling, er verschillende betekenissen aan geven met behulp van de elementen ruimte, tijd en kracht en iets vertellen over de kwaliteit van de dansbeweging. Hij gebruikt dit om het onderwerp/thema van de eigen danspresentatie te verdiepen.
De leerling kan bewust onderzoek doen naar danselementen (leiden/volgen, gelijktijdig dezelfde beweging dansen, dans opbouwen met begin-midden -eind, aandacht voor vormgeving, imiteren, herhalen) en bestaande dansen als inspiratiebron gebruiken. De leerling kan zelf thema’s aanreiken om over te dansen.
De leerling kan zich inleven in zijn eigen manier van dansen en het dansen van anderen. Hij kan deze ervaring/beleving en interpretatie verwerken in een dans en alleen of met anderen een choreografie maken. De leerling kan muzikale verschillen herkennen (tempo, dynamiek, ritme, accenten, melodie, sfeer) en deze toepassen in dans. Hij kan zelf muziek zoeken bij een dansthema. De leerling kan variëren met verschillende manieren van bewegen en daarbij de begrippen ruimte, tijd en kracht gebruiken. De leerling kan een dans zo vormgeven en verbinden met het thema dat de dans zeggingskracht krijgt. De leerling kan zelfstandig een danscompositie vormgeven en (samen met een groep) presenteren aan een onbekend publiek.
De leerling kan zijn keuzes motiveren aan de hand van de fasen van het vormgevings-proces en daarbij zijn eigen criteria (en/of die van zijn groepje) vergelijken met de criteria van de opdracht. De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van professionals en benoemen dat mensen verschillende meningen over dans hebben. Hij accepteert en respecteert meningen, ideeën en gevoelens van anderen over dans, danscultuur en danstrends. De leerling kan zelfstandig verbeterpunten aanbrengen in de dans na feedback.