EMOTIES; WAT KUN JE ERMEE WORKSHOP
Oriënteren:
De leerlingen oriënteren zich voor de workshop in de klas onder begeleiding van de groepsleerkracht op het begrip emoties. Leskwartier levert hiervoor een voorbereidende les met opdrachten. Vragen die onder andere aan bod komen zijn: Wat stel je jezelf voor bij de titel van deze workshop? Weet je wat emoties zijn? Kun je emoties noemen? Welke emoties ken je in jezelf?
Onderzoeken:
De leerlingen onderzoeken door middel van speelse en uitdagende drama- en muziekoefeningen verschillende emoties. We leren emoties onderscheiden, herkennen in jezelf en de ander. In de hogere groepen gaan we meer de diepte in: Hoe leer je bijvoorbeeld een emotie om te buigen? Hoe blijf je bij jezelf als je boos bent?
Uitvoeren:
We gaan verder met ervarend leren in deze emotie workshop, we reiken daarvoor op leeftijdsniveau van de leerlingen verschillende werkvormen aan op het gebied van drama en muziek. We leren nog meer over emoties en onszelf en de ander. Drama en muziek worden ingezet als middel om de sociaal-emotionele ontwikkeling te ondersteunen.
Evalueren:
Aan het begin van de workshop krijgen de leerlingen een reflectie en evaluatie formulier met pictogrammen en vragen. Dit formulier kunnen de leerlingen tijdens de workshop invullen en aanvullen. Reflectie op de oefeningen en evaluatie lopen op deze manier als een rode draad door de workshop.
Aansluiting op het lesprogramma:
Dit is een workshop kunstzinnige oriëntatie (drama en muziek) en ondersteunt de leerlingen in het trainen van sociale vaardigheden, luisteren, emotionele vaardigheden en gebruik/ontwikkelen van creativiteit.
Deze workshop wordt begeleid door twee docenten van Leskwartier, Siebrig van Heel en Anne-karien van der Vossen. De groepsleerkracht geeft actieve ondersteuning tijdens de workshop.
Oriënteren
(10 punten)
Onderzoeken
(20 punten)
Uitvoeren
(60 punten)
Evalueren
(10 punten)
De leerling kan zich binnen de context van het thema of onderwerp openstellen voor verschillende uitingen van kunst en cultuur. De leerling kan daarop reageren met associaties en herinneringen aan eigen ervaringen. De leerling kan daarover communiceren met anderen.
De leerling kan brononderzoek doen en vanuit dit onderzoek conclusies trekken die hij meeneemt in de uitvoerende fase. De leerling kan de betekenis die hij aan kunstuitingen geeft onderzoeken en een relatie leggen met de middelen die de maker heeft gebruikt, bijvoorbeeld beeldof klankaspecten, spel- of danselementen, technieken en materialen. De leerling kan experimenteren met technieken, materialen, verschillende media en nieuwe mogelijkheden uitproberen. De leerling kan onderzoeken op welke manier hij de opdracht kan gaan uitvoeren en kan een uitvoeringsplan maken. De leerling kan eigen criteria en de gegeven criteria van de opdracht benoemen. De leerling kan teruggrijpen naar de informatie en ideeën opgedaan in de oriëntatiefase.
De leerling kan zijn plannen uitvoeren (met behulp van vakspecifieke kennis en vaardigheden) en de uitvoering presenteren (individueel of samen met anderen). De leerling kan zijn keuzes motiveren en een relatie leggen met de onderzoeksfase. De leerling kan in het vormgevingsproces rekening houden met de gegeven en zijn eigen criteria. De leerling kan, daar waar relevant, samenhang benoemen tussen een beeld, dans, spel of muziek en/of andere vakken.
De leerling kan vertellen over het verloop van het werkproces. De leerling kan zijn waardering geven aan het eigen product en werkproces en dat van anderen. De leerling kan deze waardering beargumenteren en maakt daarbij gebruik van kennis en inzicht in verschillende uitingen van kunst en cultuur. De leerling kan oplossingen in het eigen werk vergelijken met die van kunstenaars. De leerling kan laten zien dat hij enige kennis en inzicht in de betekenis die kunst en cultuur, voor het dagelijkse leven van mensen van vroeger en nu, heeft.