Types van Tosca Menten en Roald Dahl
Dummie de Mummie, Siem Subliem, Dirkje Bakkus en Juffrouw Pots, De Griezels, Mathilda, Juffrouw Bulstronk ken jij ze ook?
Het zijn de populaire figuren uit de boeken van Tosca Menten en Roald Dahl.
Wat maakt het zo leuk om aan de slag te gaan met het spelen van deze types?
Het antwoord is simpel, alle figuren zijn zó grappig of eng of goed gek.
We gaan de hand van fragmenten uit de boeken van Tosca Menten en Roald Dahl scènes maken en spelen. Bekijk je klasgenootjes eens van een hele andere kant als ze veranderen in de verschillende personages. Plezier gegarandeerd!
Oriënteren
De leerkracht ontvangt een brief met daarin een korte voorbereidende opdracht over de typetjes van Roald Dahl & Tosca Menten. Door samen met leerlingen voor te bereiden zullen de leerlingen tijdens de workshop een actieve, nieuwsgierige houding hebben.
Onderzoeken
In het eerste deel van de workshop onderzoeken we met de leerlingen de verschillende types van Tosca Menten en Roald Dahl. Welke types zijn er allemaal en hoe bewegen ze? Hoe kijken ze en hoe klinkt hun stem? Hierna onderzoeken we hoe het gaat als de verschillende types elkaar ontmoeten.
Uitvoeren
In het tweede deel van de workshop gaan de leerlingen aan de slag met een eigen scène. De leerlingen mogen zelf één van de types kiezen en repeteren het verhaal. Ze spelen het type fysiek, met grote mimiek en een stem die bij hun type past.
Evalueren
Tijdens de workshop reflecteert de docent voortdurend met de leerlingen op het spel en de verschillen tussen de types.. Tijdens het presenteren worden alle gemaakte scènes nabesproken. Daarbij ontvangt de leerkracht in de begeleidende brief instructies voor een passende afsluitende les waarin de klas verder kan gaan met de types van Roald Dahl en Tosca Menten.
Aansluiten op lesprogramma
De workshop Types van Tosca Menten en Roald Dahl sluit aan bij kerndoelen Nederlands (1, 2, 9), Oriëntatie op jezelf en de wereld (37), Kunstzinnige Oriëntatie (54, 55, 56) en Bewegingsonderwijs (58).
In overleg kan ook 1 les worden geboekt.
*In overleg kan ook een boek naar keuze worden aangedragen als uitgangspunt voor de lessen.
Onze workshops worden gegeven door HBO-geschoolde theater- en filmdocenten van de Theatermakerij
Oriënteren
(10 punten)
Onderzoeken
(20 punten)
Uitvoeren
(60 punten)
Evalueren
(10 punten)
De leerling kan zijn eigen dramatisch spel afstemmen met de groep en dit gebruiken in een presentatie (zoals een theaterstuk). De leerling kan de verschillende betekenissen die anderen aan theater geven vergelijken met zijn eigen betekenisgeving.
De leerling kan onderzoek doen naar de mogelijke betekenis en de zeggingskracht van spelelementen (wie, wat, waar, wanneer en waarom), speltechnieken en spelstijlen die nodig zijn voor het maken van een scène. Hij kan de opbouw van een toneelstuk (begin, midden, eind en scènes) benoemen. De leerling kan een uitvoeringsplan maken, individueel of samen met anderen, en kan daarbij rekening houden met de criteria van de gegeven opdracht en zijn eigen criteria en/of die van de groep.
De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer en waarom in spel vormgeven. De leerling kan betekenis en zeggingskracht geven aan zijn spel door een duidelijke inzet van speltechnieken, spelstijlen, (vaste) tekst en (gespeelde) emoties. De leerling kan zijn keuzes motiveren en een relatie leggen tussen de scène en de onderzoeksfase. Hij staat daarbij open voor feedback van anderen. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: tableau vivant, afspreekspel, dialoogspel, toneelspel, tekstspel, improvisatiespel/ inspringspel en voordrachtspel en kan de theatrale vormgeving (decor, kostuums) bewust toepassen in een scène of toneelstuk. De leerling herkent bovenstaande spelopdrachten en dramatische werkvormen en kan verschillen benoemen. De leerling kan zelfstandig een dialoog schrijven en kan een voorstelling maken voor een publiek dat gebaseerd is op een zelfgemaakt of bestaand verhaal. De leerling kan in de les of voor (onbekend) publiek met een duidelijke expressie (verbaal en non-verbaal) spelen.
De leerling kan zijn spelkwaliteiten en ontwikkelpunten en die van andere leerlingen benoemen en kan daarbij zijn eigen criteria (en/of die van de groep) vergelijken met de criteria van de opdracht. De leerling kan een relatie leggen tussen zijn eigen betekenisgeving en die van anderen, waaronder (semi) professionele kunstenaars. De leerling kan de feedback over zijn spel en dat van andere leerlingen uit zijn groepje toepassen in zijn spel.